Statistics Explained

Archive:Van boer tot bord – statistieken


Gegevens van april 2020.

Geplande herziening: juli 2022.


This Statistics Explained article has been archived on 28 July 2021.


Highlights

10,3 miljoen landbouwbedrijven in de EU gebruiken 156,7 miljoen hectare land voor landbouwproductie.

Ongeveer 280 000 bedrijven in de EU vervaardigen voedingsmiddelen en dranken.

Ongeveer 920 000 bedrijven in de EU zijn groot- en detailhandelaren in voedingsmiddelen en dranken.

Structuur van de voedselketen, geselecteerde indicatoren, EU-27, 2017
(%)
Bron: Eurostat


In dit artikel wordt aan de hand van statistieken ingegaan op de verschillende fasen die grondstoffen vanuit het landbouwbedrijf en de zee doorlopen om via de verwerking en distributie uiteindelijk als voedingsmiddelen en dranken op tafel terecht te komen. Dit zijn de hoofdonderdelen van de keten die het nauwst verband houden met de visie op langere termijn Farm to Fork strategy (in het Engels) van de Europese Unie.

De presentatie van de vier hoofdfasen in de “van boer tot bord”-keten is eenvoudig gehouden om een algemeen overzicht te geven. Bovendien wordt de nadruk gelegd op de belangrijkste fasen van de keten met betrekking tot de “van boer tot bord”-strategie. Belangrijke upstreamactiviteiten en -bedrijven die van cruciaal belang zijn voor landbouwbedrijven, zijn er niet in opgenomen: dit zijn fabrikanten en leveranciers van landbouwwerktuigen, machines en productiemiddelen zoals diervoeders, meststoffen en pesticiden.

In de analyse komt ook naar voren hoe kwetsbaar de keten is voor verstoringen, zoals de COVID-19-pandemie. Het ophalen en leveren van goederen tussen de verschillende fasen is van cruciaal belang voor de werking van de keten als geheel. Verstoringen kunnen zich in elke hoofdfase van de keten voordoen, zoals: een tekort aan seizoenarbeiders in de oogsttijd; verstoringen in het vervoersnetwerk voor leveringen van landbouwbedrijven naar verwerkingsbedrijven (waaronder slachthuizen en zuivelbedrijven) of van producenten naar detailhandelaren, en de sluiting van restaurants en bars. Het is niet mogelijk om de impact van de COVID-19-pandemie in dit artikel te behandelen; de mogelijke gevolgen op specifieke gebieden zullen in aparte nieuwsberichten aan bod komen.

Full article

Landbouwproductiefase

Landbouw is een activiteit die draait om het verbouwen van gewassen en het houden van vee. Ze is gebaseerd op verschillende natuurlijke, biologisch processen die met name betrekking hebben op de bodem. Doel is de belangrijkste ingrediënten te leveren voor het voedsel dat wij eten en voor veel van wat wij drinken. Voor de productie van landbouwproducten en de levering van landbouwdiensten maken landbouwers gebruik van een reeks hulpbronnen.

Veel van deze productiemiddelen en hulpbronnen zijn afkomstig van upstreamactiviteiten en -bedrijven die hier niet uitdrukkelijk aan bod komen. De landbouwsector koopt machines, zaden, meststoffen, pesticiden en andere productiemiddelen in om landbouwgrondstoffen te produceren. Deze upstreambedrijven zijn even afhankelijk van landbouw als landbouw van hen.

Inzicht in hoeveel van deze hulpbronnen worden gebruikt en wat wordt geproduceerd met een bepaalde reeks hulpbronnen is van cruciaal belang om te begrijpen hoe de landbouw in de EU de uitdagingen van de Europese Green Deal het hoofd zal bieden.

Landbouwbedrijven en landbouwgrond

In 2016 – het laatste jaar waarvoor structurele gegevens beschikbaar zijn – waren er in de Europese Unie (EU) van 27 lidstaten 10,3 miljoen landbouwbedrijven die 156,7 miljoen hectare land voor landbouwproductie gebruiken. Een derde (33,3 %) van de landbouwbedrijven in de EU bevond zich in Roemenië, en nog eens een kwart in Polen (13,7 %) en Italië (11,1 %).

De overgrote meerderheid (96,3 %) van de bedrijven in de EU valt in de categorie familiebedrijven – zie voor meer informatie dit artikel. Er zijn ook voornamelijk kleine landbouwbedrijven in de EU; twee derde (66,6 %) had een omvang van minder dan 5 hectare (ha) in 2016. Hoewel de gemiddelde omvang van een landbouwbedrijf in de EU in 2016 15,2 ha was, was slechts 17 % van de landbouwbedrijven zo groot of groter.

Figuur 1: Landbouwbedrijven en landbouwgrond per omvang, EU-27, 2016
(%)
Bron: Eurostat (ef_m_farmleg)

Landbouwbedrijven in de EU kunnen in grote lijnen worden omschreven als (i) gekoppeld aan semi-zelfvoorzieningshuishoudens, (ii) kleine en middelgrote bedrijven of (iii) grote landbouwbedrijven. De kleinste 7,0 miljoen landbouwbedrijven in de EU (68,3 % van alle landbouwbedrijven), met een economische omvang in termen van standaardopbrengst van minder dan 8 000 EUR per jaar, waren goed voor iets minder dan 5 % van de totale economische landbouwopbrengst van de EU. Daarentegen waren de grootste 278 000 landbouwbedrijven in de EU (slechts 2,7 % van het totaal), waarvan elk een jaarlijkse standaardopbrengst had van meer dan 250 000 EUR in 2016, goed voor het merendeel (54,4 %) van de totale economische landbouwopbrengst van de EU.

Landbouwbedrijven in de EU blijven divers wat de soorten gewassen of dieren betreft. Ongeveer de helft (52,9 %) van alle landbouwbedrijven kon in 2016 worden ingedeeld als in gewassen gespecialiseerde landbouwbedrijven. Om precies te zijn was iets minder dan een derde (31,7 %) van alle landbouwbedrijven gespecialiseerd in veldgewassen, ongeveer een vijfde (19,3 %) in blijvende gewassen, en de overige (1,8 %) waren gespecialiseerde tuinbouwbedrijven. Zie voor meer informatie dit artikel.

Een kwart (24,5 %) van de landbouwbedrijven in de EU bestond uit gespecialiseerde veehouderijen, met als voornaamste soorten schapen-, geiten- en andere graasveehouderijen (5,7 %) en gespecialiseerde melkveehouderijen (5,4 %). De meeste andere soorten bedrijven waren gemengde bedrijven (21,4 %). Een klein percentage bedrijven kon niet worden ingedeeld.

Figuur 2: Landbouwbedrijven per type specialisatie, EU-27, 2016
(aandeel van alle landbouwbedrijven, %)
Bron: Eurostat (ef_m_farmleg)

Landbouwbedrijven in de EU besloegen in 2016 156,7 miljoen hectare (ha) grond voor landbouwproductie. Iets meer dan twee derde (68,5 %) van de oppervlakte cultuurgrond van de EU bevond zich in slechts zes lidstaten; Frankrijk gebruikte in 2016 27,8 miljoen ha voor landbouw, Spanje 23,2 miljoen ha, Duitsland 16,7 miljoen ha, Polen 14,4 miljoen ha, Italië 12,6 miljoen ha en Roemenië 12,5 miljoen ha.

Landbouwbedrijven gebruikten in 2016 37,2 % van de totale oppervlakte van de EU-27 en zij gebruikten ook 6,4 % bosoppervlakte. Van de voor landbouwproductie gebruikte grond in de EU was verreweg het grootste gedeelte (62,0 % in 2016) bouwland dat voornamelijk werd gebruikt om gewassen voor menselijke en dierlijke consumptie te produceren. Blijvend grasland was goed voor een derde (31,2 %) van de oppervlakte cultuurgrond en werd voornamelijk gebruikt om in extra voeder en groenvoeder voor dieren te voorzien. De resterende grond (5,5 %) werd gebruikt voor blijvende gewassen, zoals fruit, olijven en druiven.

Biologische landbouw

Biologische landbouw is een landbouwmethode die gericht is op het produceren van voedsel met behulp van natuurlijke stoffen en processen. De EU-regelgeving betreffende biologische landbouw is bedoeld om een duidelijke structuur te verschaffen voor de productie van biologische goederen in de gehele EU.

Ongeveer een kwart miljoen bedrijven in de EU beschikt over biologisch areaal; dit aantal neemt steeds verder toe. Zie voor meer informatie dit artikel. In 2016 waren er ongeveer 244 000 landbouwbedrijven in de EU met biologisch areaal. Dit aantal was ongeveer een vijfde hoger dan in 2013. Twee derde (68,2 %) van de landbouwbedrijven in de EU met biologisch areaal was volledig biologisch in 2016, het overige derde deel hield zich bezig met een combinatie van biologische en niet-biologische productie.

De biologische landbouw besloeg in 2018 volgens voorlopige schattingen 13,0 miljoen hectare landbouwgrond in de EU, wat overeenkomt met ongeveer 8,3 % van de totale oppervlakte cultuurgrond. De totale biologische productieve oppervlakte is de som van het “omschakelingsareaal” en het “gecertificeerde areaal”. Voordat areaal als “biologisch” kan worden gecertificeerd, moet het een omschakelingsproces ondergaan, dat naargelang van het gewas 2 tot 3 jaar kan duren.

Het totale biologische areaal van de EU bevond zich voornamelijk in slechts vier lidstaten: Spanje (17,3 %), Frankrijk (15,7 %), Italië (15,1 %) en Duitsland (9,4 %). Dit was een hoger gezamenlijk aandeel (57,5 %) dan het aandeel van de vier lidstaten (51,3 % in 2016) van de totale oppervlakte cultuurgrond.

Figuur 3: Totaal biologisch areaal (volledig omgeschakeld en in omschakeling), 2012 en 2018
(miljoen ha)
Bron: Eurostat (org_cropar)

Landbouwers

De landbouwsector zorgt nog steeds voor veel werkgelegenheid in de EU; in 2019 waren ongeveer 8,8 miljoen mensen voltijds werkzaam in de landbouw. Activiteiten op het gebied van landbouw (en jacht) in 2017 zorgden voor ongeveer 4,5 % van de totale werkgelegenheid in de EU. De landbouw biedt met name veel werkgelegenheid in Roemenië, waar iets minder dan een op de vier personen (22,8 %) in die sector werkzaam is.

Meestal worden landbouwbedrijven geleid door mannen die relatief oud zijn. In 2016 waren zeven op de tien (71,2 %) bedrijfsleiders in de EU mannen en de meeste (57,8 %) bedrijfsleiders waren 55 jaar of ouder. Slechts een op de tien (10,7 %) bedrijfsleiders was jonger dan 40 jaar. Deze topzware leeftijdsopbouw bevestigt het belang van bedrijfsopvolging voor het beleid en de noodzaak om een nieuwe generatie landbouwers aan te moedigen.

Figuur 4: Bedrijfsleiders per leeftijdscategorie en geslacht, EU-27, 2016
(%)
Bron: Eurostat (ef_m_farmang)

Oudere bedrijfsleiders zijn meestal op de kleinste bedrijven werkzaam (gemeten in economische termen); vier vijfde (82,7 %) van de bedrijfsleiders in de EU die 65 jaar of ouder waren, was in 2016 werkzaam op zelfvoorzieningsbedrijven en zeer kleine bedrijven met een standaardopbrengst van minder dan 8 000 EUR per jaar.

Een zeer klein aantal bedrijfsleiders in de EU heeft een volledige landbouwkundige beroepsopleiding gevolgd. De meeste bedrijfsleiders in de EU beschikken alleen over praktijkervaring; dit was het geval voor zeven op de tien (68,3 %) bedrijfsleiders in 2016. Minder dan een op de tien (8,9 %) bedrijfsleiders managers had een volledige landbouwkundige beroepsopleiding afgerond en de rest (22,7 %) had een basisopleiding gevolgd.

Landbouwproductie

Wat produceren landbouwbedrijven in de EU?

Ondanks de droogte in Midden- en Noord-Europa en de natte omstandigheden in het grootste deel van Zuid-Europa tijdens het landbouwjaar 2018 bleef de EU een belangrijke wereldwijde producent van gewassen. Landbouwbedrijven in de EU-27 produceerden 274,3 miljoen ton granen, wat overeenkomt met ongeveer 13 % van de wereldwijde productie, hoewel dit 34,0 miljoen ton minder was dan de relatieve piek in 2014. De belangrijkste granen zijn zachte tarwe en spelt (115,6 miljoen ton in 2018), korrelmaïs en zaad-spilmengsel (69,0 miljoen ton), gerst (50,2 miljoen ton, haver (7,0 miljoen ton) en rogge en masteluin (6,5 miljoen ton). Deze granen worden gebruikt om voedsel te vervaardigen voor directe menselijke consumptie of om vee mee te voederen; ook worden ze gebruikt voor het vervaardigen van de meest uiteenlopende producten, van alcoholhoudende dranken tot cosmetica.

De EU is de grootste producent ter wereld van suikerbieten; in 2018 werd er 111,9 miljoen ton van geproduceerd – ongeveer de helft van de wereldwijde productie. Slechts een vijfde van de suiker op de wereldmarkt is echter afkomstig van suikerbieten, de rest komt van suikerriet. De EU produceerde ook 46,8 miljoen ton aardappelen. Suiker wordt in een brede waaier aan voedingsmiddelen gebruikt als conserveermiddel, als zoetstof, als glazuur en om volume en textuur toe te voegen. Daarnaast wordt suiker gebruikt in diverse gezondheids- en schoonheidsproducten, huishoud- en tuinartikelen en industriële producten. Aardappelen worden eveneens gebruikt in uiteenlopende voedingsmiddelen, alsook in alcoholhoudende dranken, in veevoeder en als verdikkings- en bindmiddel voor onder andere sausen.

Landbouwbedrijven in de EU produceerden in 2018 ook tal van andere gewassen, waaronder 32,0 miljoen ton oliehoudende zaden, 61,0 miljoen ton verse groenten (waaronder meloenen en aardbeien), 11,1 miljoen ton citrusvruchten, 26,2 miljoen ton druiven, 13,7 miljoen ton olijven en 27,6 miljoen ton andere vruchten, noten en bessen.

Naast de gewassenteelt hielden landbouwbedrijven in de EU ook dieren voor vlees en zuivelproducten. Wat de voornaamste vleessoorten betreft, produceerden de landbouwbedrijven in de EU in 2018 22,9 miljoen ton varkensvlees, 13,2 miljoen ton kip en 6,0 miljoen ton rundvlees. Bovendien produceerden de landbouwbedrijven in de EU 156,6 miljoen ton melk, waarvan 144,8 miljoen ton melk door zuivelbedrijven werd opgehaald en 11,8 miljoen ton direct op het bedrijf werd gebruikt.

Wat is de economische waarde van deze productie? De waarde van de totale landbouwproductie in de EU-27 in 2018 bedroeg naar schatting 404,7 miljard EUR; dit is inclusief de waarde van gewassen, dieren, landbouwdiensten en bepaalde goederen en diensten die strikt genomen geen landbouwproducten zijn maar niet apart konden worden gemeten.

Ongeveer de helft (53,0 %) van de waarde van de totale opbrengst van de landbouwindustrie van de EU[1] in 2018 was afkomstig van gewassen (214,4 miljard EUR), waarvan groenten en tuinbouwgewassen en granen de meest waardevolle waren. Twee vijfde (38,5 %) kwam van dieren en dierlijke producten (155,8 miljard EUR), waaronder het grootste deel van melk en varkens. Landbouwdiensten (19,5 miljard EUR) en niet-scheidbare niet-agrarische activiteiten (15,1 miljard EUR) droegen bij tot het resterende deel (8,5 %).

De bijdragen van de lidstaten liepen aanzienlijk uiteen, met verschillen in geproduceerde volumes, ontvangen prijzen en de mix van verbouwde gewassen, gehouden dieren, opgehaalde dierlijke producten en verleende diensten. Meer dan de helft (59,0 %) van de waarde van de totale opbrengst van de landbouwindustrie van de EU was te danken aan de “grote vier”, namelijk Frankrijk (77,2 miljard EUR), Italië (56,9 miljard EUR), Duitsland (52,7 miljard EUR) en Spanje (52,2 miljard EUR).

Goederen en diensten voor intermediair verbruik

Welke productiemiddelen gebruiken landbouwers? Bij de productie van al deze opbrengst komen kosten kijken. Landbouwers moesten goederen en diensten inkopen om als productiemiddelen in het productieproces te worden gebruikt; ze kochten onder meer zaken in zoals zaden, meststoffen, diervoeders en brandstof voor hun tractoren en namen veterinaire diensten af. Deze productiekosten vallen in boekhoudkundige context onder de noemer “intermediair verbruik”. De kosten van intermediair verbruik voor de landbouwindustrie bedroegen in 2018 in totaal 233,2 miljard EUR voor de EU als geheel.

Sommige kosten houden verband met het houden van dieren; voor de dieren was voeder nodig, wat goed was voor ruim een derde (37,7 %) van de totale kosten van intermediair verbruik, alsook veterinaire diensten (2,6 %). Zo ook houden sommige kosten verband met het telen van gewassen; landbouwers hadden zaden en planten nodig (5,1 % van de totale kosten), en velen gebruikten gewasbeschermingsmiddelen zoals herbiciden, insecticiden en pesticiden (4,8 %) en meststoffen en bodemverbeteraars (6,6 %). Andere kosten zijn dezelfde voor alle soorten landbouwbedrijven, of het nu gespecialiseerde of gemengde bedrijven zijn.

Relevante gegevensverzamelingen: Cereals (in het Engels), sugar beet and potatoes (in het Engels), meat (in het Engels), milk (in het Engels), values (in het Engels) en output of the agriculture industry (in het Engels).

Pesticiden en minerale meststoffen

Er is bijzondere interesse in het gebruik van pesticiden en minerale meststoffen in de landbouw. In 2018 werd in de EU-27 ongeveer 360 000 ton pesticiden verkocht, wat min of meer gelijk was in de periode na 2011. Zie voor meer informatie dit artikel. De omvang van het verbruik van minerale meststoffen, stikstof (N) en fosfor (P), in de landbouw bleef hoog in de periode 2007-2018; in 2018 werd naar schatting 11,3 miljoen ton verbruikt. Zie voor meer informatie dit artikel.

Figuur 5: Verkoop van pesticiden, EU-27, 2011-2018
(duizend ton)
Bron: Eurostat (aei_fm_salpest09)

Als de in de landbouw gebruikte voedingsstoffen niet door gewassen worden opgenomen, wordt hun gebruik als buitensporig beschouwd en wordt het gekoppeld aan milieukwesties betreffende waterverontreiniging, het klimaat[2] en verminderde biodiversiteit. De bruto stikstofbalans geeft een indicatie van het potentiële overschot van stikstof (N) op landbouwgrond (kg N per ha per jaar). De bruto stikstofbalans voor de EU-27 is van een geschat gemiddelde van 51 kg N per ha per jaar in de periode 2004-2006 gedaald naar 47 kg N per ha per jaar in de periode 2013-2015. Zie voor meer informatie dit artikel. Minerale meststoffen en mest waren in 2014 goed voor respectievelijk 45 % en 38 % van de stikstoftoevoer in de EU.

De bruto fosforbalans verschaft inzicht in verbanden tussen het gebruik van fosfor in de landbouw, het verlies van fosfor in het milieu en het duurzaam gebruik van bodemvoedingsstoffen. Een aanhoudend overschot houdt potentiële milieuproblemen in, zoals uitspoeling van fosfor met verontreiniging van drinkwater en eutrofiëring van oppervlaktewateren als gevolg. Een aanhoudend tekort kan de duurzaamheid van de hulpbronnen van landbouwgrond door bodemdegradatie of bodemuitputting aantasten, wat dan weer leidt tot afnemende vruchtbaarheid van arealen waarop (voeder-)gewassen worden geteeld. De bruto fosforbalans voor de EU bedroeg 1,2 kg per ha per jaar in de periode 2013-2015 ten opzichte van 3,9 kg per ha per jaar in de periode 2004-2006. Er is dus weliswaar nog steeds sprake is van een jaarlijks overschot, maar de omvang ervan is afgenomen; in de periode 2013-2015 bedroeg dit ongeveer 30 % van het overschot in de vroege jaren 2000. Zie voor meer informatie dit artikel.

Economische prestaties

Hoe vertaalt dit zich in de economische prestaties van de landbouw in de EU? De bruto toegevoegde waarde van de landbouwindustrie van de EU, d.w.z. het verschil tussen de waarde van de totale productie van de primaire landbouwsector in 2018 en de kosten van de in het productieproces gebruikte diensten en goederen, bedroeg in 2018 naar schatting 171,5 miljard EUR. Eén manier om hiernaar te kijken, is dat de landbouwindustrie 0,74 EUR toegevoegde waarde creëerde voor elke euro die werd uitgegeven aan de kosten van in het productieproces gebruikte diensten en goederen (m.a.w. intermediair verbruik).

De landbouwproductie in de EU door miljoenen hoofdzakelijk kleine landbouwbedrijven is “big business”, zelfs zonder rekening te houden met het belang ervan als de hoeksteen voor de voedsel- en drankenverwerkende industrie verderop in de productieketen. In 2018 droeg de landbouwsector 1,2 % bij aan het bbp van de EU-27. Om dit in een context te plaatsen: de bijdrage van de landbouw aan de economie van de EU was in 2018 slechts iets lager dan het bbp van Griekenland, de op zestien na grootste economie van de lidstaten.

De prestaties van de landbouwindustrie kunnen onder andere worden gemeten aan de hand van de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten voor elke voltijdwerker (gemeten in arbeidsjaareenheden, AJE’s) in de landbouwindustrie. Het landbouwinkomen per AJE voor de EU als geheel in 2018 was gedaald (3,5 %) ten opzichte van het in 2017 opgetekende hoge niveau. Niettemin bleef het ongeveer een vijfde hoger (+21,5 %) dan het niveau in 2010.

Figuur 6: Landbouwinkomen per arbeidsjaareenheid (indicator A), 2017-2018
(2010 = 100)
Bron: Eurostat (aact_eaa06)

Visserijproductie

Naast de door landbouwbedrijven verbouwde gewassen of gehouden dieren, worden vis en andere in het water levende organismen op zee gevangen of door aquacultuurbedrijven geproduceerd. De statistische verordeningen van de EU betreffende de visvangst bestrijken zeven mariene gebieden[3]; dit zijn het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan; het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan; de Middellandse Zee en de Zwarte Zee; het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan; het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan; het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan, en het westelijke deel van de Indische Oceaan, telkens met de daaronder vallende zeeën.

In het algemeen geldt dat in het vissersvlootregister van de Unie ingeschreven vissersvaartuigen gelijke toegang hebben tot alle EU-wateren en -bestanden die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) worden beheerd. Toegang tot visgronden wordt doorgaans toegelaten aan de hand van een visvergunning. De bestanden in zee voor de meeste commerciële vissoorten worden echter beperkt door totaal toegestane vangsten (TAC’s) die jaarlijks voor diverse zeeregio’s worden bepaald op grond van het wetenschappelijk advies van adviesorganen zoals de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV)[4]. Voor 2018 stemde de Europese Raad ermee in om de vangstbeperkingen van het jaar ervoor voor 53 bestanden te verhogen of te handhaven en voor 25 bestanden te verlagen.

De vissersvloot en werkgelegenheid

De vissersvloot van de EU-27 blijft krimpen. In 2018 waren er 75 800 actieve vaartuigen geregistreerd, die een gecombineerde capaciteit hadden van 1,4 miljoen brutoton en een totaal motorvermogen van 5,4 miljoen kilowatt (kW). Vergeleken met 2008 waren er 3,8 % minder vaartuigen, is de totale brutotonnage met 18,4 % afgenomen en is het motorvermogen met 9,8 % gedaald.

De EU-vloot is zeer divers, waarbij de meeste boten niet langer dan 10 meter zijn en slechts weinig vaartuigen meer dan 40 meter lang zijn. De gemiddelde omvang van een EU-vissersboot in 2018 was 18 brutoton en het gemiddelde motorvermogen was 71,2 kW.

Gemeten naar brutotonnage had Spanje veruit de grootste vissersvloot onder de lidstaten (24,4 % van de EU in totaal). Gemeten naar motorvermogen had Frankrijk echter de grootste vloot (17,9 % van de EU in totaal), op de voet gevolgd door Italië (17,2 %). Gemeten naar aantal vaartuigen had Griekenland de grootste vloot van de EU (19,7 % van alle vaartuigen), gevolgd door Italië (15,9 %). Griekse vaartuigen waren echter gemiddeld klein, met een gemiddelde omvang van 4,8 brutoton en een gemiddeld motorvermogen van 28,6 kW in 2018.

In 2017 waren volgens voorlopige schattingen 166 600 mensen in de primaire visserijsector van de EU werkzaam, van wie ongeveer een derde in de subsector aquacultuur. In 2017 werkten in Spanje ongeveer 41 000 mensen in de visserijsector, in Italië 29 000 mensen, in Griekenland 21 000 mensen en in Frankrijk 20 000 mensen.

Relevante gegevensverzamelingen: Fishing fleet (in het Engels) en employment in fishing and aquaculture (in het Engels).

Vangsten en aquacultuur

Het toezicht op vangsten en de aquacultuurproductie is een essentieel hulpmiddel om visbestanden veilig te stellen en de gemeenschappelijke rijkdommen in grote en rijke visgebieden van Europa te vrijwaren.

De totale productie van visserijproducten van de EU-27 in 2017 bedroeg naar schatting 5,7 miljoen ton equivalent levend gewicht (massa of gewicht bij aanlanding). Vier vijfde (80,1 %) van de totale visserijproductie kwam van vangsten (4,6 miljoen ton), het overige vijfde deel kwam van aquacultuur (1,1 miljoen).

In 2017 was ongeveer de helft (48,8 %) van de totale visserijproductie in de EU afkomstig van vangsten en aquacultuur uit slechts drie lidstaten, namelijk: Spanje (17,9 %), Denemarken (16,1 %) en Frankrijk (14,7 %). Ter vergelijking: de totale visserijproductie in Noorwegen (3,5 miljoen ton levend gewicht in 2017) bedroeg ongeveer 60 % van die van de EU als geheel en die in IJsland (1,2 miljoen ton in 2017) was nagenoeg even groot als de visserijproductie in Spanje, de grootste producent van visserijproducten van de EU.

In 2018 bedroeg de totale vangst in de EU-27 naar schatting 4,6 miljoen ton levend gewicht, ongeveer evenveel als in 2017. Dit cijfer was echter veel lager dan aan het begin van het nieuwe millennium (1,3 miljoen ton minder dan de totale vangst in 2001), maar 0,8 miljoen ton hoger dan het laagste niveau in 2012.

Hoewel de Europese vissersvloot wereldwijd actief is, vond ongeveer driekwart van de totale vangst van de EU in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan plaats. De belangrijkste soorten die daar worden bevist, zijn haring, makreel, sprot en blauwe wijting.

In de Middellandse Zee en de Zwarte Zee bestond ongeveer een vijfde van het totale levende gewicht van de door de EU-vissersvloot gevangen vis uit sardines, en een ander vijfde deel uit ansjovis. In het centraaloostelijke deel van de Atlantische Oceaan werden voornamelijk gestreepte tonijn en geelvintonijn, sardines en makreel gevangen. In het westelijke deel van de Indische Oceaan bestond de vangst voornamelijk uit tonijn, waaronder gestreepte, geelvin- of grootoogtonijn. Ter aanvulling op het overzicht van soorten per regio waren de belangrijkste soorten in het zuidwestelijke deel van de Atlantische Oceaan heek, andere bodemvissen en inktvis, in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan waren dat makreel en gestreepte tonijn en in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan roodbaars, heilbot en kabeljauw.

De EU produceerde in 2017 naar schatting 1,1 miljoen ton in het water levende organismen (zoals weekdieren en schaal- en schelpdieren), wat overeenkomt met een vijfde van de productie van de Europese visserij als geheel. In termen van output had de EU de op zeven na grootste aquacultuursector ter wereld, met in 2016 een aandeel van 1,6 % van het volume van de mondiale output. De waarde van de aquacultuurproductie van de EU bedroeg in 2017 naar schatting 5,1 miljard EUR, ongeveer twee vijfde van de totale productie van visserijproducten in de EU.

Relevante gegevensverzamelingen: Catches (in het Engels) en aquaculture (in het Engels).

Productie van afval

In het kader van landbouw-, bosbouw en visserijactiviteiten ontstaat een hele reeks afvalproducten, met name dierlijk en plantaardig afval. Te denken valt aan gier en mest alsook verschillende soorten groenafval, waaronder biologisch afbreekbaar afval.

De landbouw-, bosbouw- en visserijsectoren in de EU-27 produceerden in 2016 20,3 miljoen ton afval, oftewel 0,9 % van al het door economische activiteiten en huishoudens in de EU geproduceerde afval. Het overgrote deel van dit afval (17,0 miljoen ton) bestond uit dierlijk en plantaardig afval.

De hoeveelheid dierlijk en plantaardig afval lag in 2016 aanzienlijk lager dan de in 2004 geproduceerde 57,3 miljoen ton. Het cijfer van 2016 wijst echter op een kleine toename ten opzichte van het relatieve lage niveau van 2012 toen 14,5 miljoen ton afval werd geproduceerd.

Het door deze sector van de economie geproduceerde dierlijke en plantaardige afval bestond voornamelijk uit dierlijke uitwerpselen, urine en mest. Landbouwbedrijven produceerden in 2016 12,0 miljoen ton van dit soort afval – aanzienlijk minder dan de 30,9 miljoen ton in 2004, maar toch 2,3 miljoen ton meer dan het relatieve lage niveau in 2012.

Naar gewicht werd twee derde van het totale uit dierlijke uitwerpselen, urine en mest bestaande afval van de EU in Spanje (39,4 %) en in Nederland (27,5 %) geproduceerd. Terwijl dit soort afval tussen 2004 en 2016 in Spanje met 11,8 miljoen ton afnam, nam het in dezelfde periode in Nederland echter met 2,7 miljoen ton toe.

Relevante gegevensverzameling: Generation of waste (in het Engels).

Verwerkingsfase

Het voedselsysteem omvat veel meer dan alleen primaire landbouwproductie; voedselbereiding en verkoop horen er ook bij. Landbouw draait om het verbouwen, opfokken en oogsten van primaire producten. Voordat voedingsmiddelen en dranken op tafel terechtkomen, worden zij echter meestal eerst verwerkt, verpakt, vervoerd, gedistribueerd en op de markt gebracht.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de EU erkent deze schakels via de volgende doelstellingen: “voor een stabiele voorziening van betaalbare levensmiddelen zorgen”, “de plattelandseconomie levensvatbaar houden door de werkgelegenheid in de landbouw, agrovoedingsindustrie en aanverwante sectoren te stimuleren” en “de kwaliteit van onze voeding en onze gezondheid beschermen”.

Een groot deel van de productie van de 10,3 miljoen landbouwbedrijven in de EU wordt voor verwerking aan de voedsel- en drankenindustrie binnen en buiten de EU doorverkocht. Alleen bepaalde producten zoals wijn, olijfolie en kaas worden soms direct door landbouwbedrijven of landbouwcoöperaties verwerkt.

De voedsel- en drankenverwerkende industrie produceert een reeks producten voor eindconsumptie of voor gebruik als tussenproducten (zoals oliën, vetten en suikers) voor verdere verwerking of bewerking in andere be- en verwerkende industrieën voordat ze naar de consument gaan.

Zuivelbedrijven en slachthuizen

Voor dierlijke voedingsmiddelen vindt de eerste verwerkingsfase in zuivelbedrijven of slachthuizen plaats. Zuivelbedrijven kopen bij melkophaalcentra in of, wat gewoonlijker is, direct van landbouwbedrijven om melk tot melkproducten te verwerken. Slachthuizen in de EU zijn geregistreerde en goedgekeurde inrichtingen voor het slachten en uitslachten van dieren waarvan het vlees voor de menselijke consumptie bestemd is. Hun activiteiten vallen normaal gezien niet onder verwerking, maar ze zijn voor een evenwichtig overzicht in de analyse opgenomen.

In 2018 waren er ongeveer 4 900 zuivelbedrijven in de EU-27. Een groot aantal bevond zich in Zuid-Europese lidstaten; Italië alleen al beschikte over bijna 1 200 zuivelbedrijven en Griekenland heeft er ongeveer 800.

In de meeste lidstaten waren deze zuivelbedrijven relatief klein; ze zamelden nog geen 5 000 ton melk per jaar in. Bijna driekwart van de zuivelbedrijven in Italië zamelde bijvoorbeeld minder dan 5 000 ton melk per jaar in, en in Griekenland was dat ongeveer 94 % van alle zuivelbedrijven. Er zijn echter enkele uitzonderingen. Een paar lidstaten beschikten over een klein aantal relatief grote zuivelbedrijven die meer dan 100 000 ton melk per jaar inzamelden; dit was het geval voor ongeveer een derde van de 38 zuivelbedrijven in Ierland, ongeveer 40 % van de 30 zuivelbedrijven in Nederland en van de 14 zuivelbedrijven in Litouwen en 46 % van de 115 zuivelbedrijven in Duitsland.

Er heeft een aanzienlijke consolidatie van de zuivelmarkt in de EU plaatsgevonden. Zo is het aantal zuivelbedrijven in Italië, Frankrijk en Duitsland tussen 1994 en 2018 gehalveerd of meer dan gehalveerd.

Relevante gegevensverzameling: Dairies (in het Engels).

Vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken

In 2017 waren er ongeveer 280 000 bedrijven in de EU-27 die voedingsmiddelen en dranken vervaardigden. Ongeveer de helft (51,4 %) van deze bedrijven hield zich bezig met bakkerijproducten en deegwaren, zoals brood, taarten, koekjes, pasta en noedels. In 2017 bestonden voedingsmiddelen- en drankenbedrijven voor een derde uit bedrijven die vlees en vleesproducten, dranken en andere voedingsmiddelen zoals suiker en suikerwerk, kant-en-klaargerechten en thee produceren.

Figuur 7: Voedingsmiddelen- en drankenbedrijven per productsoort, EU-27, 2017
(%)
Bron: Eurostat (sbs_sc_sca_r2)

Voedingsmiddelen- en drankenbedrijven verschaften in 2017 werk aan 4,4 miljoen mensen. Voedingsmiddelenbedrijven hadden in 2017 een geschatte omzet van 930 miljard EUR en drankenbedrijven voor de 26 lidstaten waarvoor gegevens voorhanden zijn, hadden een omzet van 151 miljard EUR.

Frankrijk en Italië beschikten over het grootste aantal voedingsmiddelen- en drankenbedrijven, elk goed voor ongeveer 20 % van het EU-totaal. Duitsland stelde echter de meeste mensen tewerk in deze sector (20,3 % van het EU-totaal), gevolgd door Frankrijk (16,1 %) en Italië (10,4 %).

De overgrote meerderheid (ongeveer 95 %) van voedingsmiddelen- en drankenbedrijven in de EU was klein, met minder dan 50 personen in dienst. Zeer kleine bedrijven met minder dan tien personen in dienst waren in 2017 zelfs goed voor ongeveer 80 % van alle voedingsmiddelen- en drankenbedrijven.

Middelgrote bedrijven met 50 tot 249 personen in dienst en grote bedrijven met meer dan 250 personen in dienst vormden samen een minderheid in alle lidstaten; de hoogste percentages daarvan waren te vinden in Luxemburg (14,6 %), Duitsland (13,0 %) en Litouwen (9,8 %), gevolgd door veel lagere percentages in de meeste andere lidstaten, waaronder Spanje (4,4 %), Frankrijk (1,8 %) en Italië (1,8 %).

De waarde van de productie van voedingsmiddelen en dranken in de EU werd in 2018 geschat op 860 miljard EUR. Dit was net iets meer dan tweemaal de waarde van de primaire landbouwproducten uit de landbouwindustrie van de EU.

Er zijn gegevens verzameld voor 372 productcategorieën van voedingsmiddelen en dranken, waaronder negen voor voeders voor landbouwdieren en voedsel voor huisdieren. De waarde van de in 2018 in Duitsland geproduceerde voedingsmiddelen en dranken was de hoogste van alle lidstaten (149,5 miljard EUR), gevolgd door Frankrijk (135,5 miljard EUR) en Italië (124,0 miljard EUR).

Bier (op basis van mout maar exclusief alcoholvrij bier) was in 2018 het meest waardevolle in de EU vervaardigde product uit deze sector en werd gewaardeerd op 29,0 miljard EUR). Deze markt is daarom van bijzonder belang voor landbouwers die gerst voor verwerking tot mout (maar ook bepaalde andere granen) en hop verbouwen. De grootste lidstaten die zulk bier produceerden, waren Duitsland (20,6 % van het EU-totaal) en Spanje (12,6 %), hoewel ook sprake was van enige specialisatie in België (10,2 % van het EU-totaal in 2017) en Nederland (7,6 %).

Andere belangrijke in de EU vervaardigde voedingsmiddelen en dranken waren vers brood (26,7 miljard EUR in 2018), geraspte, poeder-, blauwgeaderde en andere niet-verwerkte kaas, (26,5 miljard EUR), taarten en banketbakkerswerk (22,1 miljard EUR) en worst van alle soorten (21,0 miljard EUR).

Productie van afval

De sectoren voedselbereiding en -productie in de EU-27 produceerden in 2016 36,1 miljoen ton afval, oftewel 1,4 % van al het door economische activiteiten en huishoudens in de EU geproduceerde afval. Een groot deel hiervan bestond uit dierlijk en plantaardig afval (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijk). Te denken valt aan afval van dierlijke en plantaardige weefsels, slib, afval van conserveermiddelen, vetten en oliën en biologisch afbreekbaar afval.

De vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten in de EU-27 genereerde in 2016 21,4 miljoen ton dierlijk en plantaardig afval (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijk). Dit was aanzienlijk minder dan de in 2004 gegenereerde 36,3 miljoen ton.

Nederland produceerde de grootste hoeveelheid van dit dierlijke en plantaardige afval (30,3 % van het EU-totaal). De hoeveelheid afval uit voedselbereiding en -productie bleef er – tegen de EU-trend in – redelijk stabiel in de jaren tussen 2004 en 2016. In tal van lidstaten nam het daarentegen sterk af, zoals in Polen (van 7,0 miljoen ton tot slechts 1,4 miljoen ton in 2016).

Relevante gegevensverzameling: Generation of waste (in het Engels).

Handel in landbouwproducten, voedingsmiddelen en dranken

Landbouwhandel draait om het kopen en verkopen van landbouwproducten en -diensten. Als landen een overschot kunnen produceren, kan dit voor andere goederen en diensten worden verhandeld. Waarom landbouwgoederen verhandelen? Er zijn tal van mogelijke redenen, zoals het feit dat er geen lokale alternatieven bestaan (sommige gewassen worden bijvoorbeeld alleen in een bepaald klimaat verbouwd) of dat sommige landen en regio’s goederen kunnen bieden die goedkoper, hoogwaardiger, veiliger, duurzamer geproduceerd en voedzamer zijn. Handel kan ook voor deviezeninkomsten zorgen, werkgelegenheid in uitvoergerichte industrietakken bieden, aan inkomsten in de industrie bijdragen en consumenten nagenoeg het hele jaar door kwaliteitsvolle goederen tegen concurrerende prijzen bieden.

In de handelsclassificaties kunnen landbouwproducten in drie hoofdgroepen worden ingedeeld: dieren en dierlijke producten, plantaardige producten en voedingsproducten.

De Europese Unie is de grootste partner in internationale handel in landbouwproducten. Terwijl de EU-27 veelal eenvoudige onverwerkte landbouwgoederen invoert, bestaat de uitvoer uit de Europese Unie hoofdzakelijk uit verwerkte voedingsmiddelen. Zie voor meer informatie dit artikel. Wat uitvoer van landbouwproducten uit de EU betreft, bestond de grootste groep uit voedingsproducten en dranken (54 %) gevolgd door plantaardige producten en dierlijke producten (beide 23 %). Wat betreft invoer bestond de grootste groep uit plantaardige producten (44 %) gevolgd door voedingsproducten (34 %) en dierlijke producten (22 %).

In 2019 was de totale handel (invoer plus uitvoer) in landbouwgoederen tussen de EU-27 en de rest van de wereld 325 miljard EUR waard. Aangezien de uitvoer (182 miljard EUR) hoger was dan de invoer (143 miljard EUR), was er een handelsoverschot van 39 miljard EUR. Tussen 2002 en 2019 is de EU-handel in landbouwproducten meer dan verdubbeld, wat overeenkomt met een gemiddelde jaarlijkse groei van 5,0 %.

De categorie dierlijke producten bestaat uit levende dieren, vlees, vis, schaal- en schelpdieren en ongewervelde waterdieren, melk en zuivelproducten, eieren, honing en andere producten van dierlijke oorsprong. De EU had in 2019 een handelsoverschot van 7,3 miljard EUR in deze productcategorie. Handelsoverschotten voor melk en zuivelproducten (waaronder kaas, melk en yoghurt) en vogeleieren (12,5 miljard EUR), vlees en eetbare slachtafvallen (9,9 miljard EUR) en levende dieren (2,8 miljard EUR) compenseerden ruimschoots het tekort (17,7 miljard EUR) voor vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren.

Figuur 8: In- en uitvoer van landbouwproducten per productcategorie, EU-27, 2019
(miljoen EUR)
Bron: Eurostat (Comext-gegevenscode: DS-016894)

Plantaardige producten omvatten granen, groenten, tuinbouwproducten, fruit, koffie en vetten en oliën. De EU had in 2019 een handelstekort van 25,3 miljard EUR in de categorie plantaardige producten, hetgeen grotendeels het gevolg was van tekorten in de handel in eetbare vruchten en noten (EUR 13,9 miljard EUR), koffie, thee, maté en specerijen (EUR 7,6 miljard EUR) en oliehoudende zaden en vruchten (EUR 7,1 miljard EUR).

Voedingsproducten bestaan uit diverse soorten verwerkte goederen afgeleid van plantaardige en dierlijke producten zoals suiker, dranken, tabak en bereid voedsel voor dieren. De EU had in 2019 een handelsoverschot van 51,1 miljard EUR in de categorie voedingsproducten. Het handelsoverschot werd veroorzaakt door handelsoverschotten in dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn (25,7 miljard EUR) en bereidingen van graan, van meel, van zetmeel of van melk (13,7 miljard EUR).

Wie zijn de belangrijkste handelspartners van de EU voor landbouwproducten?

Het Verenigd Koninkrijk was de belangrijkste handelspartner van de EU-27 voor landbouwproducten, toen het nog lid was van de EU. De andere EU-lidstaten voerden in 2019 landbouwgoederen naar het Verenigd Koninkrijk uit ter waarde van 46,7 miljard EUR, wat goed is voor 25,1 % van de totale waarde van de uitvoer van landbouwgoederen door de EU-27, en zij voerden landbouwgoederen in ter waarde van 19,7 miljard EUR – ongeveer 12,9 % van de totale invoer.

De Verenigde Staten waren de op een na grootste uitvoermarkt voor landbouwgoederen uit de EU, goed voor 11,6 % ofwel 12,6 miljard EUR, gevolgd door China (5,8 % ofwel 10,8 miljard EUR). Brazilië en de Verenigde Staten waren in 2019 respectievelijk de op een en op twee na grootste partners voor de invoer van landbouwproducten naar de EU.

Figuur 9: Extra-EU-handel in landbouwproducten per belangrijkste partner, EU-27, 2019
(% aandeel uitvoer/invoer EU-27)
Bron: Eurostat (Comext-gegevenscode: DS-016894)

Distributiefase

Distributeurs van voedingsmiddelen en dranken zijn de schakel tussen producenten en consumenten; het gaat hierbij om groothandelaren en detailhandelaren. Eenvoudig gezegd kunnen groothandelaren worden gezien als de tussenpersonen tussen producenten en detailhandelaren of tussen twee producenten.

Groothandelaren, detailhandelaren en dienstverleners op het gebied van voedingsmiddelen en dranken

In 2017 waren er in de EU 203 000 bedrijven gespecialiseerd in de groothandel in voedingsmiddelen en dranken en 719 000 bedrijven gespecialiseerd in voedingsmiddelen en dranken of op gebieden waar deze goederen primeren. In de EU waren ook ongeveer 1,5 miljoen dienstverlenende bedrijven op het gebied van voedingsmiddelen en dranken, zoals restaurants, bars, cafés en cateringdiensten.

Distributiebedrijven op het gebied van voedingsmiddelen en dranken zijn grote werkgevers in de EU. In 2017 waren 10,6 miljoen personen werkzaam in de groothandel en gespecialiseerde detailhandel in voedingsmiddelen en dranken, en in restaurants, bars, cafés en cateringdiensten. Daarnaast waren nog eens 5,0 miljoen personen werkzaam in niet-gespecialiseerde winkels waar voornamelijk voedingsmiddelen en dranken worden verkocht.

De café- en restaurantcultuur alsook het toerisme helpen de relatieve concentratie in zuidelijke lidstaten verklaren. In Portugal was er bijvoorbeeld voor elke 234 inwoners een bedrijf dat drank serveert, zoals een bar of café; in Spanje was dat een bedrijf voor elke 255 inwoners en in Griekenland een bedrijf voor elke 291 inwoners.

Relevante gegevensverzamelingen: Wholesalers (in het Engels) en retailers (in het Engels).

Vervoer

De “van boer tot bord”-keten is uiteraard afhankelijk van vervoer om landbouwgrondstoffen en voedingsmiddelen van de producent bij de consument te krijgen. De duur van dat traject en het gebruikte modale netwerk kunnen aardig uiteenlopen; onder meer spelen de bederfelijke aard van de goederen en de eisen om ze vers en in goede kwaliteit te houden een rol. Sommige landbouw- en voedselproducten moeten bijvoorbeeld in bevroren toestand of gekoeld of onder gecontroleerde atmosfeer worden vervoerd, terwijl andere dan weer droog vervoerd of geconditioneerd opgeslagen moeten worden.

Elk jaar worden miljarden tonnen landbouwproducten en voedingsmiddelen door EU-vrachtwagens over de weg vervoerd. In 2017 en 2018 werd ongeveer 1,2 miljard ton primaire landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten door in de EU-27 geregistreerde vrachtwagens (meer dan 3,5 ton laadvermogen) over de weg vervoerd. Dit omvat zowel in de EU geproduceerde goederen als ingevoerde goederen van buiten de EU. In 2017 werd bovendien 1,5 miljard ton voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten door in de EU geregistreerde vrachtwagens vervoerd.

Figuur 10: Vervoer van landbouwproducten en voedingsmiddelen over de weg, EU-27, 2010-2018
Bron: Eurostat (road_go_ta_tg) en (road_go_ta_dctg)

Deze cijfers houden overigens geen rekening met het gewicht van producten die door niet in de EU geregistreerde vrachtwagens of vrachtwagens met een kleiner laadvermogen dan 3,5 ton over EU-wegen werden vervoerd. Dit is met name een belangrijke opmerking voor de landen aan de buitengrens van de EU, aangezien internationaal vervoer niet volledig in deze statistieken is opgenomen.

Een meeteenheid van vrachtvervoer is tonkilometer (tkm). Hiermee wordt bedoeld het vervoer van één ton goederen door een bepaalde vervoerswijze over een afstand van één kilometer. Voor deze analyse wordt deze meting aangeduid als “ladingafstand”. Landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten werden in 2017 door in de EU geregistreerde vrachtwagens met een laadvermogen van meer dan 3,5 ton vervoerd over een ladingafstand van 195 miljard tonkilometer en in 2018 over een ladingafstand van 191 miljard tonkilometer. Voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten werden in 2017 over een ladingafstand van 288 miljard tonkilometer vervoerd. Om dit in een context te plaatsen: dit was gelijk aan een gemiddelde afstand van 176 km voor elke ton gecombineerde goederen die over de weg werden vervoerd.

Heel wat producten worden door in de EU geregistreerde vrachtwagens vervoerd, maar de ladingafstand over de weg van de gecombineerde productgroepen landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten en voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten was in 2017 groter dan die van alle andere productgroepen. Deze gecombineerde productgroepen waren in 2017 goed voor 27,5 % van de ladingafstand van al het vrachtvervoer over de weg door in de EU geregistreerde vrachtwagens en 20,8 % van alle ton vracht over de weg.

Verreweg de meeste (85,4 % van de goederen in ton, 2017) landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten die door in de EU geregistreerde vrachtwagens werden vervoerd, werden vervoerd over afstanden van minder dan 300 km. Dit gold ook voor voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten (79,8 %). In beide productgroepen (respectievelijk 68,1 % en 58,9 %) werden de meeste producten over afstanden van minder dan 150 km vervoerd. Dit komt grotendeels door de bederfelijke aard van talrijke (met name verse) landbouw- en voedselproducten alsook door de wijdverspreide verkrijgbaarheid ervan bij regionale producenten.

Nationaal vrachtvervoer over de weg, dat tussen twee plaatsen in hetzelfde land door een in dat land geregistreerd voertuig wordt uitgevoerd, vormde in de EU het grootste deel van het vrachtvervoer over de weg van landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten alsook van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten, net als andere producten. Nationaal vervoer overheerste in alle lidstaten het vrachtvervoer over de weg van landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten. De hoogste percentages (meer dan 99 %) waren te vinden op eiland-lidstaten, zoals Cyprus en Ierland, en lidstaten met sterke internationale zeevervoersverbindingen, zoals Finland en Zweden. Slechts in enkele lidstaten, zoals Nederland en België, waar belangrijke havens voor vrachtvervoer liggen, alsook Luxemburg, Slovenië, Hongarije en Slowakije bedroeg het aandeel internationaal vrachtvervoer van landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijproducten meer dan 15 %.

Consumentenfase

Er zijn tal van verschillende voedingsmiddelen en dranken verkrijgbaar voor EU-burgers. Wat ze kopen, weerspiegelt vaak de lokale, regionale en nationale keuken en maakt deel uit van de nationale culturele identiteit van een lidstaat. Er zijn ook grote verschillen in het deel van het gezinsinkomen dat aan voedingsmiddelen en dranken wordt besteed.

Voedingsmiddelen en dranken (met inbegrip van cateringdiensten) waren in 2018 in de EU-27 gemiddeld goed voor 21,5 % van de consumptieve besteding van huishoudens. Van dit totaal werd gemiddeld 11,8 % besteed aan voedingsmiddelen, 6,8 % aan cateringdiensten, 1,6 % aan alcoholhoudende dranken en 1,2 % aan alcoholvrije dranken. Deze percentages verschilden echter aanzienlijk tussen de lidstaten onderling. De hoogste totaalpercentages waren te vinden in Roemenië en Estland (elk 30,9 %) en de laagste in Luxemburg (17,3 %) en Duitsland (16,6 %).

Voor de meeste mensen zijn voedingsmiddelen en dranken essentiële uitgavenposten, hoewel velen in voedselarmoede leven. Ongeveer één op de tien mensen ouder dan 16 jaar (naar schatting 11,9 %) kon zich in 2018 met moeite of nauwelijks een maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief veroorloven. Het percentage was het hoogst (13,8 %) in de leeftijdscategorie tussen 55 en 64 jaar.

Door armoede in de EU kunnen tal van mensen niet van een voedzame maaltijd worden voorzien. Aangezien het gemiddelde inkomen echter toeneemt, worden producten vaak vervangen door producten van betere kwaliteit en worden meer cateringdiensten afgenomen. De gemiddelde uitgaven voor voedingsmiddelen en dranken als percentage van het inkomen nemen meestal af naarmate het gemiddeld inkomen toeneemt.

Onder sociaaleconomische groepen in de EU was het hoogste percentage huishoudelijke uitgaven voor voeding te vinden bij werklozen (17,2 %) en gepensioneerden (15,9 %) en het laagste bij hoofdarbeiders (12,6 %). Het hoogste percentage huishoudelijke uitgaven voor cateringdiensten lag bij hoofdarbeiders (5,4 %). Het percentage consumptieve bestedingen van huishoudens voor alcoholhoudende dranken tussen de verschillende sociaaleconomische groepen was nagenoeg gelijk (een verschil van 0,9 tot 1,1 procentpunt).

Aan welke voedingsmiddelen en dranken besteden mensen geld? In de categorie voedingsmiddelen nam vlees het grootste aandeel in van consumptieve bestedingen van huishoudens in elk van de lidstaten (3,3 % gemiddeld in de hele EU in 2015, maar met een hoog aandeel van 7,8 % in Roemenië).

De Europese Commissie heeft een aantal initiatieven ingevoerd ter bevordering van gezonde en duurzame voedingsgewoonten. Zo was er het initiatief uit 2007 betreffende aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties[5] dat initiatieven inhield betreffende voedseletikettering, schoolfruit- en schoolmelkprogramma’s, sport- en onderzoeksprojecten. Doel was onder meer: voedingstekorten en directe gezondheidsproblemen door overgewicht te voorkomen; veilig en duurzaam voedsel te bevorderen; voedselafval te verminderen, en het dierenwelzijn te verbeteren. De directe gezondheidsproblemen in verband met overgewicht of obesitas hebben ook een economische impact in de vorm van kosten voor behandelingen van met gewicht samenhangende ziekten. Obesitas veroorzaakt een hele reeks chronische ziekten, waaronder diabetes, kanker en hartziekten. De lichaamsgewichtindex (BMI) wordt gedefinieerd als het gewicht van een persoon in kilogram gedeeld door de lengte in meter in het kwadraat.

De helft van de bevolking van de EU-27 (51,8 %) was in 2017 aangemerkt als te zwaar. Iets meer dan een derde (36,9 %) van de EU-bevolking in 2017 leed aan pre-obesitas (met een BMI tussen 25 en 30) en 14,9 % aan obesitas (met een BMI hoger dan 30). Deze percentages lijken toe te nemen. Dit was zo voor de overgrote meerderheid van de lidstaten waarvoor gegevens vanaf 2008 beschikbaar zijn. In sommige lidstaten nam het aandeel van de bevolking met overgewicht aanzienlijk toe; in Bulgarije nam het bijvoorbeeld toe van 50,8 % in 2008 tot naar schatting 59,5 % en in Roemenië van 50,3 % in 2008 tot naar schatting 62,9 % in 2017 (het hoogste percentage van alle lidstaten).

Het aandeel personen met obesitas of pre-obesitas verschilt doorgaans naargelang de leeftijd en neemt het sterkst toe tussen de leeftijd van 55 en 74 jaar, om daarna weer af te nemen. Iets meer dan een vijfde (22,1 % in 2014) van de jongvolwassenen in de EU tussen 18 en 24 jaar leed aan pre-obesitas of obesitas. Nagenoeg twee derde (66,4 % in 2014) van de volwassenen tussen 65 en 74 jaar echter leed aan pre-obesitas of obesitas.

Tabel 1: Aandeel van de bevolking met overgewicht per geslacht en leeftijd, 2014
(%)
Bron: Eurostat (hlth_ehis_bm1e)

Deze gegevens bevestigen het belang op beleidsvlak om gezonde, duurzame voedingsgewoonten over generaties heen en duurzame voedselconsumptie te bevorderen.

Relevante gegevensverzamelingen: Consumption expenditure (in het Engels), socio-economic structure (in het Engels) enobesity (in het Engels).

Productie van afval

De huishoudens in de EU-27 produceerden in 2016 187,4 miljoen ton afval, wat overeenkomst met 8,3 % van al het door economische activiteiten en huishoudens geproduceerde afval. Dit afval omvat onder meer kunststoffen, metalen en kleding. Van het totale huishoudelijk afval bestond in 2016 28,3 miljoen ton uit dierlijk en gemengd levensmiddelenafval en plantaardig afval.

Figuur 11: Productie van afval door economische activiteiten en huishoudens, EU-27, 2016
(%)
Bron: Eurostat (env_wasgen)

De door huishoudens geproduceerd hoeveelheid dierlijk en gemengd levensmiddelenafval en plantaardig afval is verdubbeld (+104,1 %) in de periode tussen 2004 en 2016. Dit geeft aan welke taak ons te wachten staat om voedselafval binnen de EU aan te pakken.

Relevante gegevensverzameling: Generation of waste (in het Engels).

Conclusie

Inspanningen om afval, gewichtsproblemen en de gezondheid van burgers aan te pakken en ondertussen voor voedselzekerheid te zorgen en de gevolgen van de klimaatverandering te beperken, zullen doorwerken in de hele voedselketen. Er zullen gevolgen zijn voor wat landbouw- en visserijbedrijven produceren en op welke manier ze dat doen. Er zullen gevolgen zijn voor de manier waarop voedingsmiddelen worden verpakt, geëtiketteerd en vervoerd. Er zullen gevolgen zijn voor wat er met partners wereldwijd wordt verhandeld. En er zullen ook gevolgen zijn voor wat we eten en wat we drinken. Het belichten van de huidige situatie in de keten is de eerste stap in deze nieuwe strategie.

Brongegevens voor tabellen en grafieken

Gegevensbronnen

Landbouwstructuurenquête

Bijna alle statistieken over landbouwbedrijven en landbouwers zijn afkomstig uit de landbouwstructuurenquête voor 2016. De landbouwstructuurenquête (LSE) biedt een breed scala aan informatie over landbouwbedrijven, met inbegrip van gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de arbeidskrachten op landbouwbedrijven. De LSE wordt uitgevoerd in de vorm van een tienjaarlijkse landbouwtelling en een driejaarlijkse steekproefenquête.

Biologische landbouw

Aan de hand van een geharmoniseerde vragenlijst worden jaarlijks gegevens verzameld en verstrekt door de EU-lidstaten en IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Turkije, Noord-Macedonië, Montenegro en Servië. Deze jaarlijkse verzamelde gegevens zijn afkomstig van de administratieve gegevens van nationale entiteiten die belast zijn met de certificering van marktdeelnemers die actief zijn in de biologische sector. Tot het referentiejaar 2007 geschiedde de verstrekking van gegevens vrijwillig. Vanaf het referentiejaar 2008 moesten gegevens wordt bezorgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007.

Gewasstatistieken

Statistieken over plantaardige producten worden verzameld op grond van Verordening (EG) nr. 543/2009 en verkregen aan de hand van steekproefenquêtes, aangevuld met administratieve gegevens en schattingen op basis van waarnemingen van deskundigen. De bronnen verschillen tussen de lidstaten onderling vanwege nationale omstandigheden en statistische praktijken. Nationale bureaus voor de statistiek of Ministeries van Landbouw zijn belast met de verzameling van gegevens overeenkomstig de EU-verordeningen. De definitieve gegevens worden zo geharmoniseerd mogelijk naar Eurostat verzonden. Eurostat is verantwoordelijk voor het vaststellen van EU-aggregaten. De statistieken die over landbouwproducten worden verzameld, hebben betrekking op meer dan 100 individuele plantaardige producten.

Vee- en vleesstatistieken

Vee- en vleesstatistieken worden door de EU-lidstaten verzameld op grond van Verordening (EG) nr. 1165/2008, die betrekking heeft op statistieken over de rundvee-, varkens-, schapen- en geitenstapel; slachtstatistieken van runderen, varkens, schapen, geiten en pluimvee, en productieprognoses voor rund-, kalfs-, varkens-, schapen- en geitenvlees. Veestapelenquêtes hebben betrekking op voldoende landbouwbedrijven om ten minste 95 % van nationale veestapel te dekken, zoals bepaald door de laatste enquête over de structuur van landbouwbedrijven. Statistieken over de rundvee- en varkensstapel worden twee keer per jaar geproduceerd, met betrekking tot een bepaalde dag in mei/juni en een bepaalde dag in november/december.

Melk- en melkproductstatistieken

Melk- en melkproductstatistieken worden verzameld op grond van Beschikking 97/80/EG houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 96/16/EG. Ze hebben betrekking op de landbouwproductie en het gebruik van melk, alsook op de beschrijving (structuur) en de inzamelings- en productieactiviteiten van zuivelbedrijven. Vanwege het kleine aantal zuivelbedrijven vallen nationale gegevens vaak onder statistische geheimhouding. In deze context is het dus lastig om EU-totalen te verschaffen en een deel van de in de analyse voorgestelde informatie is gebaseerd op gedeeltelijke gegevens voor de lidstaten (waar verschillende landen van kunnen zijn uitgesloten). Enerzijds maken de statistieken van deze enkele bedrijven het mogelijk vroege schattingen van trends te verstrekken. Anderzijds is voor een volledig overzicht van de zuivelsector gedetailleerde informatie van landbouwbedrijven nodig; dit houdt in dat de eindcijfers over melkproductie pas ongeveer een jaar na het referentiejaar op EU-niveau verkrijgbaar zijn. Zuivelproducten worden in gewicht geregistreerd. Het is dus lastig om de verschillende producten te vergelijken (verse melk en melkpoeder bijvoorbeeld). Het in de zuivelverwerking gebruikte volume van volle of magere melk verschaft meer vergelijkbare cijfers.

Landbouwrekeningen

De landbouwrekeningen (LR) zijn een satellietrekening van het Europees rekeningenstelsel (ESR 2010). Ze hebben betrekking op de tijdens de berekeningsperiode geproduceerde landbouwproducten en -diensten die door landbouweenheden worden verkocht, op voorraad op landbouwbedrijven worden gehouden of voor verdere verwerking door landbouwproducenten worden gebruikt. De concepten van de LR zijn afgestemd op de bijzondere aard van de landbouwindustrie: de LR omvatten bijvoorbeeld niet alleen de productie van druiven en olijven, maar ook de productie van wijn en olijfolie door landbouwproducenten, als deze van eigen teelt afkomstig is. Ze bevatten informatie over het verbruik binnen de eenheid van gewasproducten die als diervoeder worden gebruikt, alsook over de output die in aanmerking worden genomen bij de productie in eigen beheer van vaste activa en eigen verbruik van landbouweenheden. De LR bestaan uit een productierekening, een inkomensvormingsrekening, een rekening voor inkomen uit bedrijfsuitoefening en sommige elementen van een kapitaalrekening. Voor de productiegoederen bezorgen de EU-lidstaten Eurostat waarden tegen basisprijzen en de elementen hiervan (waarden tegen producentenprijzen, productgebonden subsidies en belastingen op producten).

Pesticidenverbruik

De gegevensverzameling vanaf het referentiejaar 2011 is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden, waarin een gemeenschappelijk kader is vastgesteld voor de systematische productie van communautaire statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden die gewasbeschermingsmiddelen zijn. In de “Geharmoniseerde indeling van de stoffen” wordt elke werkzame stof in een hoofdcategorie, middelencategorie en chemische klasse ingedeeld. Eurostat mag niet-vertrouwelijke gegevens van landen wat betreft hoofdcategorieën en middelencategorieën openbaar maken.

Gewasbeschermingsmiddelen zijn preparaten bestaande uit of met een of meer werkzame stoffen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, bestemd om:

  • planten of plantaardige producen te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking van dergelijke organismen te voorkomen, voor zover die stoffen of preparaten hierna niet anders worden gedefinieerd;
  • de levensprocessen van planten te beïnvloeden, voor zover het niet gaat om nutritieve stoffen (bijvoorbeeld groeiregulatoren);
  • plantaardige producten te bewaren, voor zover die stoffen of producten niet onder bijzondere bepalingen van de Raad of van de Commissie inzake bewaarmiddelen vallen;
  • ongewenste planten te doden, of
  • de ongewenste groei van planten te beperken of te voorkomen.

De lidstaten hebben echter geen gemeenschappelijke definitie vastgesteld en daarom kunnen grote verschillen bestaan in de reeks producten die in de verschillende landen worden gebruikt. Het is dan ook nauwelijks mogelijk ze met elkaar te vergelijken. Voor een gedetailleerde beoordeling is aanvullende informatie over de situatie in specifieke landen nodig. Gegevens hebben betrekking op hoeveelheden werkzame stoffen; dit zijn de stoffen in een handelsproduct die het gewenste effect op doelorganismen (schimmels, onkruid, ongedierte enz.) bewerkstelligen. Basisgegevens zijn meestal uitgedrukt in kg werkzaam bestanddeel verkocht per jaar voor elk van de functionele hoofdcategorieën producten (“Herbiciden, loofdoders en mosbestrijders”, “Fungiciden en bactericiden”, “Insecticiden en acariciden” en andere).

Gegevens over de verkoop van pesticiden hebben betrekking op zowel agrarisch als niet-agrarisch gebruik.

Statistieken over de verkoop van pesticiden vallen onder beperkingen in verband met geheimhouding. De impact van deze beperkingen op de gegevens verschilt per lidstaat, type pesticide en jaar. Van de totale verkoop in de EU in de periode 2011-2017 bestond minder dan 3 % van het volume uit pesticiden waarover de gegevens vertrouwelijk waren.

Verbruik van minerale meststoffen

Eurostat maakt twee gegevensverzamelingen over anorganische meststoffen bekend: (aei_fm_usefert) en (aei_fm_manfert). De eerste is afkomstig van de lidstaten en is een schatting van het gebruik van stikstof (N) en fosfor (P) in de landbouw. De tweede gegevensverzameling is een door Fertilizers Europe verstrekte schatting van het verbruik op basis van de verkoop van minerale meststoffen in de EU. De door de brancheorganisatie Fertilizers Europe geschatte cijfers op basis van de verkoop van minerale meststoffen komen grotendeels overeen met de door landen gemelde schattingen van het stikstof- en fosforgebruik. Vanwege methodologische verschillen kunnen ze echter niet direct worden vergeleken.

Bruto stikstofbalans

De methodologie van de stikstofbalans staat beschreven in het handboek over nutriëntbudgetten van Eurostat/OESO. In de bruto stikstofbalans worden alle inputs in en outputs uit de bodem vermeld en wordt het bruto stikstofoverschot berekend als het verschil tussen totale inputs en totale outputs. Het bruto stikstofoverschot per ha wordt verkregen door het totale bruto stikstofoverschot te delen door het referentieareaal. Het referentieareaal van de huidige versie van balansen in de Eurostat-databank wordt aangeduid als de OCG (oppervlakte cultuurgrond). Sommige landen, zoals Oostenrijk en Spanje, gebruiken echter enigszins verschillende methoden. Dit houdt in dat de tijdreeksen binnen de landen vergelijkbaar zijn, maar dat de individuele waarden niet mogen worden vergeleken met de individuele waarden van andere landen.

Visserijstatistieken

Eurostat verzamelt visserijstatistieken van officiële nationale bronnen voor de EU-lidstaten en de leden van de Europese Economische Ruimte (EER). De statistieken worden verzameld met behulp van internationaal overgekomen concepten en definities die zijn ontwikkeld door de Coördinerende Werkgroep; deze bestaat uit Eurostat en enkele andere internationale organisaties die met visserijstatistieken zijn belast.

De Europese visserijstatistieken omvatten de productie van vangsten en aquacultuur. Vangsten betreffen visserijproducten die worden gevangen voor allerlei doeleinden (handel, industrie, recreatie en levensonderhoud) door allerlei soorten en categorieën visserij-eenheden (waaronder vissers, vaartuigen, tuig enz.). De vlag van het vissersvaartuig geldt als voornaamste aanduiding van de nationaliteit van de vangst. Naast cijfers over vangsten verzamelt Eurostat ook statistieken over aanvoer met betrekking tot alle in het rapporterende land aangelande visserijproducten (uitgedrukt in productgewicht), ongeacht de nationaliteit van het betrokken vaartuig. Hieronder valt tevens aanvoer door vaartuigen van het rapporterende land die in niet-EU-havens plaatsvindt en die in de EU wordt ingevoerd. Aquacultuurproductie betreft de kweek, onder gecontroleerde omstandigheden, van in zoet water of zout water levende organismen. Aquacultuur impliceert een vorm van ingrijpen in het natuurlijke kweekproces, zoals het regelmatig aanvullen van de bestanden, voederen en beschermen tegen roofdieren. Deze vorm van kweken impliceert ook de volle eigendom of mede-eigendom van de gekweekte bestanden.

Vangststatistieken worden door EER-landen in overeenstemming met de volgende EU-wetgeving aan Eurostat bezorgd:

  • Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009);
  • Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de indiening van statistieken van de vangsten en de visserijactiviteit van de EU-landen die in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009);
  • Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van EU-landen in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

De statistieken worden gerapporteerd als het levendgewichtequivalent van de aanvoer (met andere woorden het gewicht van een product bij aanlanding, waarop een passende omrekeningsfactor is toegepast). Hoeveelheden visserijproducten die zijn gevangen maar niet zijn aangeland, worden dan ook niet meegerekend. Voor de aanvoerstatistieken rapporteert elk land jaarlijks gegevens over de hoeveelheden en waarden van in zijn havens aangelande visserijproducten volgens de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1921/2006 van 18 december 2006 betreffende de indiening van statistische gegevens over de aanvoer van visserijproducten in de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1382/91 van de Raad (PB L 403 van 30.12.2006). Wat aquacultuurstatistieken betreft: de nationale autoriteiten verstrekken statistieken over de aquacultuurproductie aan Eurostat op grond van Verordening (EG) nr. 762/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over aquacultuur en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 788/96 van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 1).

Wat de visservloot betreft, worden de statistieken voor de EU-lidstaten afgeleid van de vissersvlootregister van de Unie, dat wordt bijgehouden door het directoraat-generaal Maritieme zaken en visserij van de Europese Commissie. De statistieken voor IJsland en Noorwegen worden opgesteld op basis van vlootgegevens die door de nationale autoriteiten worden ingediend.

Productie van afval

Om toezicht te kunnen houden op de toepassing van het afvalstoffenbeleid, en met name op de naleving van de beginselen van nuttige toepassing en veilige verwijdering, is er behoefte aan betrouwbare statistieken over de productie en het beheer van bedrijfsafval en huishoudelijk afval. In 2002 is Verordening (EG) nr. 2150/2002 betreffende afvalstoffenstatistieken aangenomen, waarin een kader werd geschapen voor geharmoniseerde communautaire statistieken op dit gebied. Vanaf het referentiejaar 2004 moeten de EU-lidstaten volgens de verordening om de twee jaar gegevens verstrekken over de productie, de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen. Er zijn nu gegevens over afvalproductie en -verwerking beschikbaar voor de even referentiejaren van 2004 tot en met 2016.

Structurele bedrijfsstatistieken

Structurele bedrijfsstatistieken geven een beschrijving van de structuur, trend en prestaties van economische activiteiten, tot op het meest gedetailleerde niveau (enkele honderden economische sectoren). Structurele bedrijfsstatistieken worden sinds 1995 jaarlijks door de EU-lidstaten op grond van een wettelijke verplichting verstrekt. Zij hebben betrekking op alle activiteiten van de bedrijfseconomie, uitgezonderd landbouwactiviteiten en persoonlijke diensten. De gegevens wordt verstrekt door alle EU-lidstaten, Noorwegen en Zwitserland alsook sommige kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten. De gegevens worden verzameld per activiteitengebied: bijlage I - Diensten, bijlage II - Industrie, bijlage III - Handel en bijlage IV- Bouw, en aan de hand van gegevensverzamelingen. Elke bijlage bevat meerdere gegevensverzamelingen zoals vermeld in de verordening inzake structurele bedrijfsstatistieken. De meeste gegevens worden door nationale bureaus voor de statistiek verzameld door middel van statistische enquêtes, op basis van ondernemingsregisters, dan wel uit administratieve bronnen. Regelgevende of toezichthoudende nationale bureaus voor financiële instellingen of centrale banken verstrekken vaak de voor de financiële sector vereiste informatie (NACE Rev. 2 sectie K / NACE Rev. 1.1 sectie J). De lidstaten passen, afhankelijk van de gegevensbron, verschillende statistische methoden toe, zoals berekening van de brutowaarde, schatting op basis van modellen, of diverse vormen van toerekening, om de kwaliteit van de geproduceerde structurele bedrijfsstatistieken te waarborgen.

Prodcom-statistieken

Prodcom-statistieken verschaffen gedetailleerde informatie over het fysieke volume van de tijdens de enquêteperiode verkochte productie, de waarde van de tijdens de enquêteperiode verkochte productie en voor sommige producten het volume van de totale productie tijdens de enquêteperiode. De Prodcom-enquête is gebaseerd op de Prodcom-lijst, die uit zo’n 3 900 producten bestaat. De achtcijferige codes in de lijst zijn gebaseerd op de zescijferige CPA-rubrieken en dus de viercijferige NACE Rev. 1.1. Sinds 2008 is de Prodcom-code gekoppeld aan CPA 2008 en NACE Rev. 2. Dankzij de koppeling met NACE kunnen de nationale bureaus voor de statistiek het ondernemingsregister gebruiken om bedrijven te identificeren die het product waarschijnlijk zullen vervaardigen. De Prodcom-lijst wordt elk jaar herzien.

Vervoersstatistieken

Gegevens over het vervoer van goederen over de weg worden verkregen aan de hand van microgegevens die worden verzameld in het kader van Verordening (EU) nr. 70/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het goederenvervoer over de weg. De cijfers worden samengevoegd op grond van door de rapporterende landen verrichte steekproefenquêtes. De gegevens hebben betrekking op ton, tonkilometer, voertuigkilometer en aantal ritten. Statistieken over goederenvervoer over de weg worden door de lidstaten verstrekt voor in hun land geregistreerde voertuigen. Statistieken over goederenvervoer over de binnenwateren verschaffen informatie over het volume en de prestaties van het vrachtvervoer op het binnenvaartnetwerk van de EU. Zij worden verstrekt op grond van het “territorialiteitsbeginsel”, wat inhoudt dat elk land verslag uitbrengt van de lading, lossing en verplaatsing van goederen op zijn nationale grondgebied, ongeacht het land van oorsprong van ondernemingen of de eerste plaats van lading en de laatste plaats van lossing.

Handelsstatistieken

EU-gegevens zijn afkomstig uit de Comext-databank van Eurostat. Comext is de referentiedatabank van Eurostat voor de internationale handel in goederen. De databank geeft niet alleen toegang tot recente en historische gegevens van de EU-lidstaten, maar ook tot de statistieken van een aanzienlijk aantal niet-EU-lidstaten. De op de website van Eurostat verspreide geaggregeerde en gedetailleerde statistieken over internationale handel worden volgens een maandelijks proces op grond van Comext-gegevens samengesteld. Omdat Comext dagelijks wordt geactualiseerd, kunnen de gegevens die op de website worden gepubliceerd, in geval van recente herzieningen afwijken van de gegevens in Comext.

In dit artikel worden landbouwproducten ingedeeld volgens de postonderverdelingen van de gecombineerde nomenclatuur (GN), op grond van de internationale classificatie die bekend staat als het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen dat onder het beheer van de Werelddouaneorganisatie staat. De 24 hoofdstukken (tweecijferige codes) over landbouwproducten in de GN zijn in drie hoofdsoorten ingedeeld: dierlijke producten, plantaardige producten en voedingsproducten. Hoofdstuk 15 (vetten en oliën (dierlijke en plantaardige) en dissociatieproducten daarvan; bewerkt spijsvet; was van dierlijke of van plantaardige oorsprong) is opgenomen onder groenten.

Consumptieve bestedingen

Eurostat verzamelt in het kader van ESR 2010 gegevens over consumptieve bestedingen van huishoudens volgens de classificatie van individuele verbruiksfuncties (COICOP). De overdrachtseisen voor elke gegevensverzameling zijn vastgesteld in het programma voor overdracht van gegevens ESR 2010. Voor COICOP-gegevens zijn dit t+9 maanden na de referentieperiode.

Consumptieve bestedingen van huishoudens worden ingedeeld naar verbruiksfunctie volgens de COICOP-classificatie (classificatie van individuele verbruiksfuncties, zie ook Verordening (EG) nr. 113/2002 van de Commissie van 23 januari 2002). Relevante COICOP-categorieën op driecijferniveau zijn de volgende:

  • P010 - Voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken
  • P011 - Voedingsmiddelen
  • P012 - Alcoholvrije dranken
  • P020 - Alcoholhoudende dranken, tabak en verdovende middelen
  • P021 - Alcoholhoudende dranken
  • P111 - Catering

Statistieken over lichaamsgewichtindex (BMI)

Het Europees gezondheidsonderzoek door middel van interviews (EHIS) vormt de informatiebron voor BMI-statistieken. Het beoogt geharmoniseerde statistieken uit alle EU-lidstaten te verstrekken met betrekking tot de gezondheidstoestand, levensstijl (gezondheidsdeterminanten) van respondenten en hun gebruik van gezondheidsdiensten. De lichaamsgewichtindex (BMI) is een maatstaf van het gewicht van een persoon in verhouding tot zijn/haar lengte waarmee het lichaamsvet redelijk goed wordt uitgedrukt. De BMI wordt aanvaard als de meest bruikbare maatstaf voor obesitas bij volwassenen (18 jaar en ouder) als alleen gegevens over gewicht en lengte beschikbaar zijn. De BMI wordt berekend als het gewicht van een persoon (in kilogram) gedeeld door zijn of haar lengte in het kwadraat (in meter). BMI = gewicht (kg) / hoogte (m²)

De volgende onderverdeling (volgens de WHO) wordt gebruikt om resultaten voor de BMI in te delen:

< 18,50: ondergewicht;
18.50 – < 25.00: normal range;
>=25.00: overgewicht;
>= 30,00: zwaarlijvig.

Context

De “van boer tot bord”-strategie Farm to Fork strategy (in het Engels) voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem is een essentieel onderdeel van de Europese Green Deal.

De strategie heeft vijf strategische hoofddoelstellingen:

(i) Zorgen voor duurzame voedselproductie
Dit houdt inspanningen in om: de inzet van landbouwers en vissers in de strijd tegen de klimaatverandering te vergroten, het milieu te beschermen en biodiversiteit te behouden; het gebruik en de afhankelijkheid van chemische pesticiden, meststoffen en antibiotica aanzienlijk te verminderen; biologische landbouw verder te ontwikkelen; de bestaansmiddelen van landbouwers en vissers in transitie verder te ondersteunen.
(ii) Duurzame voedselverwerking en downstreampraktijken stimuleren
Dit houdt inspanningen in om: de voedingskeuzes van consumenten te beïnvloeden; handelsnormen te herzien; voedingsprofielen vast te stellen; voedselverpakkingen te verbeteren.
(iii) Duurzame voedselconsumptie bevorderen
Dit houdt inspanningen in om: de toename van overgewicht en obesitas in de EU om te keren; consumenten meer macht te geven met betere voedseletikettering; verplichte minimumcriteria voor duurzame voedselinkoop vast te stellen.
(iv) Voedselverlies en -verspilling verminderen
Dit houdt inspanningen in om: voedselverlies in de gehele voedselketen te beperken; de terugwinning van nutriënten en secundaire grondstoffen te verbeteren; de bio-economie, afvalbeheer en hernieuwbare energie te versterken.
(v) Voedselfraude in de voedselketen bestrijden
Dit houdt inspanningen in om: de traceerbaarheid van en waarschuwingen omtrent voedingsmiddelen te verbeteren.

Direct access to

Other articles
Tables
Database
Dedicated section
Publications
Methodology
Visualisations




Methodologie

Voetnoten

  1. In een boekhoudkundige context is een industrie een bedrijfstak. De term “landbouwindustrie” wordt gebruikt om de specifieke tak van de landbouwproductie te beschrijven, maar daaruit mag niet worden opgemaakt dat landbouw geïndustrialiseerd is of de verwerking van grondstoffen betreft.
  2. OESO (2019), Accelerating Climate Action: Refocusing policies through a Well-being lens.
  3. FAO-gebieden (Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, FAO) 21, 27, 34, 37, 41, 47, 51.
  4. Zie voor meer informatie de website van de Europese Commissie gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).
  5. Zie hier (in het Engels) voor meer informatie.