Statistics Explained

Archive:Statistieken over het tertiair onderwijs


Gegevens geëxtraheerd in september 2018.

Geplande update van het artikel: maart 2021.

De versie in het Engels is recenter.


This Statistics Explained article has been archived.


Highlights

In 2016 volgden er in de EU 19,6 miljoen studenten tertiair onderwijs, waarvan 61 % bezig was met een bacheloropleiding.

In 2016 was 54 % van de studenten in het tertiair onderwijs in de EU vrouw. De studenten die een doctoraatsstudie volgden, waren echter voor het merendeel mannen.

In de EU studeerde in 2016 bijna een derde van alle studenten in het tertiair onderwijs sociale wetenschappen, journalistiek, informatiewetenschappen, bedrijfskunde, bestuurskunde of rechten.

[[File:Tertiary_education_statistics_interactive_ET2018-NL.xlsx]]

Verhouding tussen aantallen studenten en academisch personeel in het tertiair onderwijs, 2016

In dit artikel worden statistieken gepresenteerd over het tertiair onderwijs (op ISCED-niveaus 5-8) in de Europese Unie (EU). Dit artikel maakt deel uit van een online publicatie over onderwijs en opleidingen in de EU. Tertiair onderwijs – dat wordt aangeboden door universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs – is het onderwijsniveau dat volgt op secundair onderwijs. Het wordt geacht innovatie te stimuleren, de economische ontwikkeling en groei te bevorderen en het welzijn van burgers in meer algemene zin te verbeteren en dus een essentiële rol te spelen in de samenleving. Sommige Europese universiteiten behoren tot de meest prestigieuze ter wereld.

Veel deskundigen voorspellen dat er in de komende jaren meer vraag zal zijn naar hooggeschoolde mensen, en in sommige EU-landen is zelfs al sprake van een gebrek aan bepaalde vaardigheden. Als gevolg van de digitale technologie worden banen flexibeler en complexer. Dit heeft tot gevolg dat steeds meer werkgevers personeel zoeken dat over de vereiste capaciteiten beschikt om complexe informatie te beheren, autonoom te denken, creatief te zijn, middelen op een slimme en efficiënte manier in te zetten en effectief te communiceren.

Relatief veel studenten in het tertiair onderwijs zijn internationaal georiënteerd en studeren in het buitenland: er kan een analyse van dit fenomeen worden geraadpleegd in een afzonderlijk artikel.

Full article

Deelname

In tabel 1 staan gegevens over het aantal studenten in elk van de vier niveaus van het tertiair onderwijs. In alle EU-lidstaten zijn er bachelor-, master- en doctoraatsniveaus van tertiair onderwijs, terwijl kortecyclusopleidingen op tertiair niveau, die meestal praktijkgericht en beroepsspecifiek zijn en studenten voorbereiden op de arbeidsmarkt, geen deel uitmaken van de onderwijsstelsels van Bulgarije, Estland, Griekenland, Litouwen, Roemenië en Finland en evenmin van die van Liechtenstein, Noord-Macedonië en Servië. Deze opleidingen zijn ook vrij ongebruikelijk in een aantal andere lidstaten, zoals Tsjechië, Duitsland, Kroatië, Polen en Portugal.

Deelname naar niveau

In 2016 volgden er in de EU-28 19,6 miljoen studenten tertiair onderwijs (zie tabel 1), waarvan 7,3 % kortecyclusopleidingen op tertiair niveau volgde, 61,3 % bezig was met een bacheloropleiding, 27,6 % met een masteropleiding en 3,9 % met een doctoraatsprogramma.

Duitsland, de EU-lidstaat met het hoogste inwonertal, telde in 2016 3,0 miljoen studenten in het tertiair onderwijs; dit was het hoogste aantal in de EU en goed voor 15,5 % van het totaal in de EU-28. Frankrijk (12,7 % van het totaal), het Verenigd Koninkrijk (12,2 %), Spanje (10,0 %), Italië (9,3 %) en Polen (8,2 %) waren de landen die volgden qua meeste studenten in het tertiair onderwijs, en daarna kwam Nederland met 4,3 % van de studenten in het tertiair onderwijs in sde EU-28.

Kortecyclusopleidingen waren het populairst in Frankrijk, waar een vijfde (20,0 %) van alle studenten in het tertiair onderwijs een dergelijke opleiding volgde. Deze opleidingen kwamen ook relatief veel voor in Spanje, Letland, Oostenrijk en Malta, met een percentage van 19 % tot 15 %. In Turkije waren kortecyclusopleidingen op tertiair niveau nog populairder: daar volgde bijna een derde (34,2 %) van alle studenten in het tertiair onderwijs zo'n opleiding.

In de EU-lidstaten volgden in 2016 meer studenten een bacheloropleiding dan enige andere opleiding op tertiair niveau. Frankrijk, Oostenrijk en Luxemburg waren de enige lidstaten waar minder dan 50 % van alle studenten in het tertiair onderwijs een bacheloropleiding volgde. Daarentegen volgde in Ierland (75,2 %), Nederland (76,0 %) en Litouwen (76,6 %) meer dan driekwart van de studenten in het tertiair onderwijs een bacheloropleiding en in Griekenland zelfs bijna negen tiende van de studenten (87,2 %), terwijl er ook een groot aantal bacheloropleidingen werden gevolgd in Servië (79,9 %) en Noord-Macedonië (94,6 %).

Minder dan een vijfde van alle studenten in het tertiair onderwijs volgde in Nederland, België, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Ierland (en Servië) in 2016 een masteropleiding, en in Griekenland (evenals in Turkije en Noord-Macedonië) was dit minder dan een tiende. In Portugal, Tsjechië, Frankrijk, Luxemburg, Kroatië, Cyprus, Slowakije en Italië volgde daarentegen meer dan een derde van de studenten in het tertiair onderwijs een masteropleiding.

In 2016 waren de meeste studenten in het tertiair onderwijs die een doctoraatsstudie volgden, te vinden in Luxemburg (8,8 %), terwijl er in Liechtenstein een nog hoger percentage werd geregistreerd (18,3 %) – zie tabel 1. Naast deze relatief kleine landen, werden de daaropvolgende hoogste percentages onder de EU-lidstaten geregistreerd in Finland (6,6 %), Tsjechië en Duitsland (beide 6,5 %). Onder de niet-lidstaten werd in Zwitserland een percentage van 8,3 % geregistreerd, zoals te zien in tabel 1. In de EU was het laagste aantal studenten dat een doctoraatsstudie in het tertiair onderwijs volgde, te vinden in Malta (0,9 %), waar instellingen voor hoger onderwijs pas zeer onlangs zijn opgericht en momenteel worden uitgebreid. Een nog iets lager percentage werd geregistreerd in Noord-Macedonië (0,7 %).

Deelname van mannen en vrouwen aan het tertiair onderwijs

In 2016 was 54,1 % van alle studenten in het tertiair onderwijs in de EU-28 vrouw. Het percentage vrouwen onder studenten in het tertiair onderwijs was iets hoger bij masteropleidingen (57,1 %), en iets lager bij bacheloropleidingen (53,2 %) en kortecyclusopleidingen (52,1 %). De studenten die een doctoraatsstudie volgden, waren echter voor het merendeel (52,2 %) mannen.

In 2016 was in Zweden, Slowakije, de Baltische lidstaten en Polen bijna drie vijfde van alle studenten in het tertiair onderwijs vrouw. In alle andere EU-lidstaten vormen vrouwen ook de meerderheid onder studenten in het tertiair onderwijs, behalve in Griekenland (waar zij 48,5 % van de studenten in het tertiair onderwijs uitmaakten) en Duitsland (48,2 %). In Zwitserland, Turkije en Liechtenstein waren vrouwelijke studenten in het tertiair onderwijs eveneens in de minderheid.

Griekenland (47,8 % vrouwen) en Duitsland (45,9 %) waren de enige EU-lidstaten waar in 2016 meer mannen dan vrouwen een bacheloropleiding volgden; dit was wederom ook het geval in Zwitserland, Turkije en Liechtenstein. In Zweden was het percentage vrouwen onder de bachelorstudenten het hoogst (63,2 %). Onder de masterstudenten vormden vrouwen in alle EU-lidstaten de meerderheid, maar zij waren in de minderheid in Turkije en Liechtenstein. De hoogste percentages vrouwen werden geregistreerd in de Baltische lidstaten, Polen, Cyprus, Slovenië, Kroatië en Slowakije, waar vrouwen meer dan 60 % uitmaakten van het totale aantal masterstudenten.

Voor de twee tertiaire onderwijsniveaus met kleinere studentenpopulaties was de situatie minder eenduidig. Wat betreft kortecyclusopleidingen hadden 8 van de 22 lidstaten waarvan gegevens beschikbaar zijn, meer mannelijke dan vrouwelijke studenten, terwijl mannen in de helft van de EU-lidstaten (14 van de 28) in de meerderheid waren bij de doctoraatsstudies en vrouwen in de meerderheid waren in de andere helft van de lidstaten.

Tabel 1: Aantal studenten in het tertiair onderwijs naar niveau en geslacht, 2016
(in duizenden)
Bron: Eurostat (educ_uoe_enrt01)

Studierichtingen

In de EU-28 studeerde in 2016 bijna een derde (32,0 %) van alle studenten in het tertiair onderwijs sociale wetenschappen, journalistiek, informatiewetenschappen, bedrijfskunde, bestuurskunde of rechten. (NB: voor Nederland bevat de getoonde informatie de gegevens over 2015). Vrouwen maakten 57,6 % uit van alle studenten in deze field of education studierichtingen – zie figuur 1. De op één na populairste studierichting was techniek, industrie en bouwkunde, goed voor 15,7 % van alle studenten in het tertiair onderwijs. In deze studierichting was bijna driekwart van alle studenten man (74,1 %). De op twee na populairste studierichting was gezondheidszorg en welzijn, met een percentage van 13,4 % van alle studenten in het tertiair onderwijs. In deze studierichting was bijna driekwart van alle studenten in het tertiair onderwijs vrouw (71,2 %). In de overige studierichtingen die worden getoond in figuur 1, is het hoogste percentage vrouwelijke studenten geregistreerd voor onderwijswetenschappen (waar 78,0 % van alle studenten vrouw was), terwijl vrouwen bijna twee derde deel uitmaakten (64,5 %) van alle studenten die kunsten en geesteswetenschappen studeerden. Bij natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek en informatie- en communicatietechnologie daarentegen was het aantal mannen onder de studenten in het tertiair onderwijs hoger, met 61,1 %.

Figuur 1: Verdeling van studenten in het tertiair onderwijs naar studierichting en geslacht, EU-28, 2016
(%)
Bron: Eurostat (educ_uoe_enrt03)

Afgestudeerden

In 2016 studeerden er in de EU-28 ongeveer 4,7 miljoen studenten af in het tertiair onderwijs. Dit cijfer is een schatting op basis van de meest recente beschikbare informatie over elk van de EU-lidstaten (gegevens over 2015 voor Nederland). In Frankrijk studeerden er in 2016 de meeste studenten af in het tertiair onderwijs (773 duizend), gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (754 duizend), waar iets meer mensen afstudeerden dan in Duitsland (557 duizend; de gepresenteerde cijfers zijn exclusief afgestudeerden in het beroepsonderwijs) en Polen (488 duizend). Het relatief hoge aantal afgestudeerden in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk kan tot op zekere hoogte worden verklaard door de kortere duur van de opleidingen; zo had Frankrijk van alle EU-lidstaten het hoogste percentage studenten in het tertiair onderwijs die kortecyclusopleidingen volgden.

Tabel 2: Aantal studenten in het tertiair onderwijs naar studierichting, 2016
(in duizenden)
Bron: Eurostat (educ_uoe_grad02)

In 2016 bleek uit een analyse van het aantal afgestudeerden in de EU-28 per studierichting (gegevens over 2015 voor Nederland) dat meer dan een derde (34,1 %) van alle studenten in het tertiair onderwijs afstudeerde in sociale wetenschappen, journalistiek, informatiewetenschappen, bedrijfskunde, bestuurskunde of rechten. Dit percentage was hoger dan het percentage (32,0 %) van de studenten in het tertiair onderwijs die in 2016 nog bezig waren met hun studie in een van deze studierichtingen. Dit is mogelijk een indicatie dat er de afgelopen jaren minder studenten met deze studies zijn begonnen, of dat er meer studenten zijn afgevallen of dat de studies in andere studierichtingen gemiddeld langer duurden. Een vergelijkbare situatie werd waargenomen voor gezondheidszorg en welzijn, goed voor 13,7 % van de afgestudeerden en 13,4 % van de studenten in het tertiair onderwijs, evenals voor onderwijswetenschappen (9,0 % van de afgestudeerden tegen 7,4 % van de studenten) en dienstverlening (3,7 % van de afgestudeerden tegen 3,5 % van de studenten). Het omgekeerde is het geval voor andere studierichtingen: techniek, industrie en bouwkunde (14,8 % van de afgestudeerden en 15,7 % van de studenten); natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek; informatie- en communicatietechnologie (11,0 % van de afgestudeerden en 12,3 % van de studenten); kunsten en geesteswetenschappen (11,0 % van de afgestudeerden en 12,2 % van de studenten); landbouw, bosbouw, visserij en diergeneeskunde (1,7 % van de afgestudeerden en 1,9 % van de studenten).

Tabel 3: Verdeling van studenten in het tertiair onderwijs naar studierichting, 2016
(%)
Bron: Eurostat (educ_uoe_grad02)

In de EU-lidstaten is er een aantal studierichtingen waarin in 2016 een bijzonder hoog of laag percentage van de studenten in het tertiair onderwijs is afgestudeerd ten opzichte van het EU-gemiddelde. Het percentage afgestudeerden in sociale wetenschappen, journalistiek, informatiewetenschappen, bedrijfskunde, bestuurskunde en rechten was in Finland en Spanje relatief laag. Hier vormden zij net iets meer dan een kwart van alle studenten die in 2016 afstudeerden. In Luxemburg (51,7 % van alle afgestudeerden) en Bulgarije (49,0 %) werden veel hogere percentages geregistreerd. Uit een vergelijkbare analyse van techniek, industrie en bouwkunde blijkt dat het percentage afgestudeerden in deze studierichting relatief laag was in Luxemburg, Nederland (gegevens over 2015), Malta en het Verenigd Koninkrijk, en relatief hoog was in Oostenrijk (20,5 %), Portugal (21,3 %) en met name Duitsland (22,0 %). Het percentage afgestudeerden in natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek en informatie- en communicatietechnologie was relatief laag in België, Cyprus, Litouwen en Bulgarije, en was opvallend hoog in Duitsland (14,0 %), Ierland (15,0 %) en het Verenigd Koninkrijk (17,2 %). Het percentage afgestudeerden in gezondheidszorg en welzijn was relatief laag in Luxemburg, Bulgarije, Duitsland, Oostenrijk en Cyprus en was relatief hoog in Finland (19,7 %), Denemarken (20,3 %), Zweden (22,2 %) en met name België (26,5 %). Tot slot was het percentage afgestudeerden in onderwijswetenschappen relatief laag in Italië, Frankrijk en Roemenië, en opvallend hoog in Spanje (16,5 %), Hongarije (16,6 %), Cyprus (17,0 %) en Malta (18,0 %).

Binnen de EU-28 was in 2016 bijna drie vijfde (57,6 %) van alle afgestudeerden vrouw. Uit een analyse van de studierichtingen in de EU-28 (gegevens over 2015 voor Nederland) blijkt dat dit percentage iets hoger was (60,7 %) bij sociale wetenschappen, journalistiek, informatiewetenschappen, bedrijfskunde, bestuurskunde en rechten, en dat dit meer dan twee derde was bij kunsten en geesteswetenschappen (66,9 %), bijna driekwart bij gezondheid en welzijn (73,9 %) en met meer dan vier vijfde (80,4 %) het allerhoogst bij onderwijswetenschappen (zie figuur 2). Bijna drie vijfde (57,5 %) van het totale aantal afgestudeerden in natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek en informatie- en communicatietechnologie was man en bij techniek, industrie en bouwkunde was dit bijna driekwart (72,3 %). In twee kleinere studierichtingen – landbouw, bosbouw, visserij en diergeneeskunde, en dienstverlening – was de verhouding tussen mannen en vrouwen vrijwel gelijk.

Figuur 2: Verdeling van studenten in het tertiair onderwijs naar studierichting en geslacht, EU-28, 2016
(%)
Bron: Eurostat (educ_uoe_grad02)

In verhouding tot de omvang van de populatie in de leeftijd van 20 tot 29 jaar is het aantal afgestudeerden in het tertiair onderwijs in natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek en informatie- en communicatietechnologie de afgelopen jaren gestegen. In figuur 3 is de kloof te zien tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke afgestudeerden in deze studierichtingen voor 2016, met bijna twee maal zoveel mannelijke als vrouwelijke afgestudeerden in de EU-28. De kloof tussen de geslachten onder afgestudeerden in natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek en informatie- en communicatietechnologie was (ten opzichte van de omvang van de populatie) in Oostenrijk het meest uitgesproken. Het aantal afgestudeerde mannen was hier 2,7 maal hoger dan het aantal afgestudeerde vrouwen. Ook in België, Finland, Nederland (gegevens over 2015), Malta, Luxemburg, Ierland en Duitsland waren de verschillen relatief groot. In Cyprus, Roemenië en Polen was het aantal mannelijke afgestudeerden in natuurwetenschappen, wiskunde, statistiek en informatie- en communicatietechnologie (ten opzichte van de omvang van de populatie) daarentegen nog geen 40 % hoger dan het aantal vrouwelijke afgestudeerden.

Figuur 3: Aantal studenten dat in het tertiair onderwijs afstudeerde in natuurwetenschappen, wiskunde, informatica, techniek, industrie en bouwkunde, 2016
(aantal per 1 000 inwoners in de leeftijd van 20 29 jaar)
Bron: Eurostat (educ_grad04)

Docenten en de verhouding tussen de aantallen studenten en academisch personeel

In 2016 waren er 1,5 miljoen mensen die lesgaven in het tertiair onderwijs in de EU-28 (gegevens over 2015 voor Denemarken en Ierland), zie tabel 4, waarvan een kleine minderheid (ongeveer 100 000) lesgaven in kortecyclusopleidingen op tertiair niveau. Meer dan een kwart (27,1 %) van de docenten in het tertiair onderwijs in de EU-28 bevond zich in Duitsland en net iets meer dan een tiende in Spanje (11,1 %) en het Verenigd Koninkrijk (10,2 %).

Tabel 4: Docenten in het tertiair onderwijs naar niveau en geslacht, 2016
(in duizenden)
Bron: Eurostat (educ_uoe_perp01)

In tegenstelling tot de docenten in het primair en secundair onderwijs, waar vrouwen in de meerderheid zijn, zijn de meeste docenten in het tertiair onderwijs man. Bijna drie vijfde (57,4 %) van de docenten in het tertiair onderwijs in de EU-28 was in 2016 man. In Griekenland was dit percentage bijna twee derde (66,2 %) en ook in Luxemburg, Malta, Italië, Tsjechië en Duitsland was dit percentage hoger dan 60 % %. Vrouwen waren daarentegen in de meerderheid onder de docenten in het tertiair onderwijs in Finland (51,7 %), Letland (55,3 %) en Litouwen (56,5 %).

In 2016 was in het tertiair onderwijs in de EU-28 de verhouding tussen de aantallen studenten en academisch personeel gemiddeld 15,0. In de EU-lidstaten werd het hoogste verhoudingscijfer geregistreerd in Griekenland (39,6), en ook in België en Italië waren er gemiddeld meer dan 20 studenten per docent. Er waren daarentegen minder dan tien studenten per docent in Luxemburg (7,6 studenten per docent) en Malta (9,7) en ook in Zweden en Denemarken was dit verhoudingscijfer relatief laag (gegevens over 2015).

Tabel 5: Verhouding tussen de aantallen studenten en academisch personeel in het tertiair onderwijs, 2016
(aantal studenten per docent)
Bron: Eurostat (educ_uoe_perp04)

Financiering

Er zijn voor 27 van de EU-lidstaten gegevens beschikbaar over de overheidsuitgaven voor tertiair onderwijs als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) (zie figuur 4). In 2015 liep dit percentage uiteen van 0,5 % in Luxemburg en 0,7 % in Bulgarije, Roemenië, Hongarije en Griekenland tot 1,8 % % in Oostenrijk en 1,9 % in Zweden en Finland. Het hoogste percentage werd gehaald in Denemarken met 2,4 % (gegevens over 2014). Het gemiddelde voor de EU-28 was 1,2 %.

Figuur 4: Overheidsuitgaven voor tertiair onderwijs als percentage van het bbp, 2015
(%)
Bron: Eurostat (educ_uoe_fine06)

Brongegevens voor tabellen en grafieken

Gegevensbronnen

Bron

De normen voor internationale statistieken over onderwijs worden vastgesteld door drie internationale organisaties:

De gegevens die voor dit artikel zijn gebruikt, zijn afkomstig uit een gezamenlijke enquête van Unesco/OESO/Eurostat (UOE) over onderwijsstatistieken, die de basis vormt voor de belangrijkste componenten van de databank van Eurostat over onderwijsstatistieken. In aanvulling op de gezamenlijke enquête, verzamelt Eurostat ook gegevens over regionale inschrijvingen en onderwijs in vreemde talen.

Verordening nr. 452/2008 van 23 April 2008 bevat de rechtsgrondslag voor de productie en ontwikkeling van EU-statistieken over onderwijs en een leven lang leren. Er zijn twee verordeningen van de Europese Commissie aangenomen met betrekking tot de verzameling van gegevens over onderwijs en opleiding. De eerste, Verordening (EU) nr. 88/2011 van de Commissie van 2 februari 2011, heeft betrekking op de gegevens voor de studiejaren 2010/2011 en 2011/2012, en de tweede, Verordening (EU) nr. 912/2013 van de Commissie van 23 september 2013, heeft betrekking op gegevens voor de studiejaren vanaf 2012/2013.

Meer informatie over de gezamenlijke enquête kan worden geraadpleegd in een artikel over de UOE-methodologie.

Classificatie

De internationale standaardclassificatie van onderwijs (ISCED) vormt de basis voor internationale statistieken over onderwijs en bevat een beschrijving van verschillende onderwijsniveaus. De classificatie werd in 1976 voor het eerst ontwikkeld door Unesco en is in 1997 en 2011 herzien. In ISCED 2011 de internationale standaardclassificatie van onderwijs (in het Engels) wordt onderscheid gemaakt tussen negen onderwijsniveaus: voorschools onderwijs (niveau 0); basisonderwijs (niveau 1); lager secundair onderwijs (niveau 2); hoger secundair onderwijs (niveau 3); postsecundair niet-tertiair onderwijs (niveau 4); tertiair onderwijs korte cyclus (niveau 5); bachelor- of gelijkwaardig niveau (niveau 6); master- of gelijkwaardig niveau (niveau 7); doctoraatsniveau of gelijkwaardig niveau (niveau 8). De eerste resultaten op basis van ISCED 2011 zijn in 2015 gepubliceerd. In eerste instantie ging het om gegevens over studenten en docenten voor de referentieperiode 2013 en gegevens over uitgaven voor de referentieperiode 2012. Deze classificatie vormt de basis van alle statistische informatie die in dit artikel wordt gepresenteerd.

Tertiair onderwijs volgt op secundair onderwijs en biedt leeractiviteiten in gespecialiseerde studierichtingen. Tertiair onderwijs omvat niet alleen opleidingen die doorgaans worden aangeduid als "universitaire opleidingen", maar ook hogere beroepsopleidingen en hoger beroepsonderwijs. De inhoud van de programma's op tertiair niveau is complexer en geavanceerder dan op de lagere ISCED-niveaus. Voor toegang tot het tertiair onderwijs moet een programma op ISCED-niveau 3, dat rechtstreeks toegang geeft tot het eerste jaar van het tertiair onderwijs, zijn afgerond (toegang is ook mogelijk via een programma op ISCED-niveau 4). Naast de eisen voor kwalificatie, kan toegang tot de onderwijsprogramma's op deze niveaus ook afhangen van het vakkenpakket/profiel en/of de behaalde cijfers. Bovendien zal het in sommige gevallen nodig zijn om toelatingsexamen te doen.

Er is gewoonlijk een duidelijke hiërarchie in de kwalificaties die kunnen worden behaald door afronding van een programma van tertiair onderwijs. De overgang tussen programma's op tertiair niveau is echter niet altijd scherp afgebakend en soms is het mogelijk omprogramma's te combineren en studiepunten van het ene naar het andere programma over te hevelen. In bepaalde gevallen kunnen de studiepunten die zijn behaald tijdens eerder afgeronde onderwijsprogramma's, ook worden meegeteld voor de afronding van een programma op een hoger ISCED-niveau. Het ISCED-niveau 7 moet over het algemeen zijn afgerond, voordat kan worden begonnen met een opleiding op ISCED-niveau 8.

In ISCED 1997 en ISCED 2011 werden ook onderwijs- en opleidingsgebieden beschreven, maar deze werden later vervangen door de ISCED-F 2013-classificatie. Eurostat-gegevens per studierichting werden tot 2015 geclassificeerd op basis van ISCED 1997 (hetzelfde als ISCED 2011 qua studierichtingen). De gegevens over 2016 en de jaren erna worden geclassificeerd op basis van ISCED-F 2013. De brede groepen studierichtingen in ISCED 1997 zijn: algemeen vormende opleidingen; onderwijswetenschappen; kunsten en geesteswetenschappen; sociale wetenschappen, bedrijfskunde en rechten; natuurwetenschappen, wiskunde en informatica; techniek, industrie en bouwkunde; landbouw en diergeneeskunde; gezondheidszorg en welzijn; en dienstverlening.

Basisbegrippen

De verhouding tussen de aantallen studenten en academisch personeel voor tertiair onderwijs wordt berekend door het aantal studenten uitgedrukt in voltijdequivalenten te delen door het aantal leden van het academisch personeel uitgedrukt in voltijdequivalenten; deze verhouding moet niet worden verward met de gemiddelde klassengrootte, die verwijst naar het aantal studenten bij een bepaald vak of in een bepaalde klas.

Voor tabellen wordt in dit artikel de volgende notatie gebruikt:
Waarden zijn cursief vermeld     datawaarde is voorspeld, voorlopig of geraamd en zal daarom waarschijnlijk nog veranderen;
: waarde niet beschikbaar, vertrouwelijk of onbetrouwbaar;
niet van toepassing.

Achtergrond

Bolognaproces

Sinds de start van het Bologna process Bolognaproces (zie het artikel met een introductie over onderwijs- en opleidingsstatistieken), heeft een enorme uitbreiding van de stelsels van hoger onderwijs plaatsgevonden, vergezeld van aanzienlijke hervormingen in de opleidingsstructuur en de systemen voor kwaliteitsborging. De financiële en economische crisis heeft echter uiteenlopende gevolgen gehad voor het hoger onderwijs. Sommige EU-lidstaten zijn meer in het tertiair onderwijs gaan investeren, terwijl andere lidstaten er juist radicaal op besloten te bezuinigen. In 2018 publiceerde het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (in het Engels) een evaluatie van de tenuitvoerlegging van het Bolognaproces getiteld The European Higher Education Area in 2018: Bologna Process Implementation Report. (in het Engels)

Het Bolognaproces heeft een aantal hervormingen in gang gezet om het Europees hoger onderwijs meer compatibel, beter vergelijkbaar, concurrerender en aantrekkelijker te maken voor studenten, maar vormt slechts één van de pijlers van de bredere inspanningen op het gebied van hoger onderwijs. Om synergieën te creëren tussen het Bolognaproces en het Kopenhagenproces (voor intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding) hebben de Europese Commissie en de EU-lidstaten een Europees kwalificatiekader (EKK) voor een leven lang leren (in het Engels) vastgesteld.

Benchmarks Europa 2020 en ET 2020

Instellingen voor hoger onderwijs zijn cruciale partners voor de uitvoering van de EU-strategie voor stimulering en bestendiging van de groei: in de Europa 2020-strategie voor slimme (in het Engels), duurzame en inclusieve groei] is als doel gesteld dat 40 % van de personen in de EU in de leeftijd van 30-34 jaar uiterlijk in 2020 een diploma uit het hoger onderwijs op zak moet hebben. Ook het verbeteren van de prestaties van onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus en het vergroten van de deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs is een van de geïntegreerde richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheid die werden herzien in het kader van de Europa 2020-strategie.

Het geactualiseerde strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (bekend onder de naam ET 2020), werd in mei 2009 door de Raad goedgekeurd. Het bevat vier strategische doelstellingen voor onderwijs en opleiding in de EU:

  • een leven lang leren en mobiliteit in de praktijk brengen;
  • de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleidingen verbeteren;
  • kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; en
  • innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen.

In de strategie wordt gesproken over een aantal benchmarks die uiterlijk in 2020 moeten zijn bereikt, met inbegrip van de eerdergenoemde doelstelling dat 40 % van de personen in de leeftijd van 30-34 jaar een opleiding in het tertiair onderwijs moet hebben afgerond. De Raad nam in november 2011 twee aanvullende benchmarks op het gebied van leermobiliteit aan. De eerste van deze benchmarks betreft de doelstelling dat in 2020 gemiddeld minstens 20 % van de afgestudeerden in het hoger onderwijs in de EU-28 gedurende een bepaalde periode een hoger onderwijs-gerelateerde studie of opleiding (met inbegrip van stages) in het buitenland moet hebben gevolgd, wat neerkomt op een minimum van 15 punten in het Europees puntenoverdrachtsysteem (ECTS) (in het Engels) of een minimale studieduur van drie maanden. In mei 2012 werd een tweede benchmark inzake inzetbaarheid toegevoegd, namelijk dat in de EU-28 het percentage afgestudeerden in de leeftijd van 20-34 jaar dat binnen drie jaar na het afronden van het onderwijs een baan heeft gevonden, in 2020 ten minste 82 % moet bedragen.

Erasmus+

Het Erasmus-programma, dat iets meer dan vijfentwintig jaar actief is geweest, was één van de bekendste Europese programma's. In 2014 werd het vervangen door het {Template:EurLex|code=CELEX:32013R1288:NL:NOT|title=programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport}}, ook wel Erasmus+ genoemd. Erasmus+ geeft studenten en academisch personeel in het hoger onderwijs de mogelijkheid hun vaardigheden te ontwikkelen en hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Studenten kunnen maximaal 12 maanden (tijdens elke cyclus van tertiair onderwijs) in het buitenland studeren. Naar verwachting zullen in de periode 2014 2020 meer dan twee miljoen studenten uit het hoger onderwijs deelnemen aan Erasmus+, waaronder naar schatting 25 duizend studenten in gezamenlijke masterprogramma's.

In mei 2018 heeft de Europese Commissie voorstellen aangenomen voor het Erasmus-programma in de periode 2021 2027, waarbij het begrote bedrag wordt verdubbeld tot 30 miljard EUR. Dit zal naar verwachting 12 miljoen mensen in staat stellen om aan het programma deel te nemen.

Direct access to

Other articles
Tables
Database
Dedicated section
Publications
Methodology
Visualisations




Deelname aan onderwijs en opleiding (educ_part)
Docenten (educ_uoe_per)
Onderwijsfinanciering (educ_uoe_fin)

<legislation>

<legislation>