Statistics Explained

Archive:Onderwijs en opleidingstatistieken op regionaal niveau

This Statistics Explained article is outdated and has been archived - for recent articles on regions and cities see here.

Gegevens geëxtraheerd in maart en april 2016. Recente gegevens: Meer informatie van Eurostat, belangrijke tabellen en gegevensbank. Geplande update van het artikel: november 2017.

Kaarten kunnen op interactieve wijze worden bekeken met de Eurostat’s Statistical Atlas (zie gebruikershandleiding) (in het Engels)).

Kaart 1: Onderwijsdeelname van vierjarigen aan voor- en vroegschools en basisonderwijs (ISCED-niveaus 0–1), per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(% van alle vierjarigen)
Bron: Eurostat (educ_uoe_enra14)
Kaart 2: Aandeel van studenten in hoger secundair onderwijs (ISCED-niveau 3) die beroepsopleidingen volgden, per NUTS 2-regio, 2014 (1)
(% van alle studenten in ISCED-niveau 3)
Bron: Eurostat (educ_uoe_enra13)
Kaart 3: Aandeel van jongeren in de leeftijd tussen 18 en 24 jaar die voortijdig onderwijs en opleiding verlieten, per NUTS 2-regio, 2015 (1)
(%)
Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Afbeelding 1: Genderkloof voor het aandeel jongeren in de leeftijd tussen 18 en 24 jaar die voortijdig onderwijs en opleiding verlieten, geselecteerde NUTS 2-regio's in de EU, 2015 (1)
(verschilpercentages, aandeel voor mannen - aandeel voor vrouwen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_16)
Kaart 4: Aandeel van jongeren in de leeftijd tussen 18 en 24 jaar die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden (NEET's), per NUTS 2-regio, 2015 (1)
(%)
Bron: Eurostat (edat_lfse_22)
Afbeelding 2: Sekseverschillen voor het aandeel jongeren in de leeftijd tussen 18 en 24 jaar die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden (NEET's), geselecteerde NUTS 2-regio's in de EU, 2015 (1)
(verschilpercentages, aandeel voor mannen - aandeel voor vrouwen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_22)
Kaart 5: Aandeel van personen in de leeftijd tussen 30 en 34 jaar met een tertiair opleidingsniveau (ISCED-niveaus 5–8), per NUTS 2-regio, 2015 (1)
(%)
Bron: Eurostat (edat_lfse_12)
Afbeelding 3: Genderkloof voor het aandeel personen in de leeftijd tussen 30 en 34 jaar met een tertiair opleidingsniveau (ISCED-niveaus 5–8), geselecteerde NUTS 2-regio's in de EU, 2015 (1)
(verschilpercentages, aandeel voor mannen - aandeel voor vrouwen)
Bron: Eurostat (edat_lfse_12)

Dit artikel maakt deel uit van een set statistische artikelen, s op basis van de publicatie van het regionaal jaarboek van Eurostat. Onderwijs, beroepsopleidingen, en algemener, een leven lang leren spelen een essentiële rol in de economische en sociale strategieën van de Europese Unie (EU).

Eurostat verzamelt en publiceert onderwijs- en opleidingsstatistieken voor de EU-lidstaten en hun regio's; daarnaast is er informatie beschikbaar voor de EFTA en kandidaatlanden. Dit artikel presenteert gegevens over: de onderwijsdeelname van vierjarigen, studenten in beroepsopleidingen, het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, het aandeel van jongeren die noch een baan hebben, noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET's) en het aandeel van 30–34 jarigen met een tertiair opleidingsniveau. Deze statistieken worden meestal gepresenteerd per NUTS 2-regio, ook al zijn er voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk alleen gegevens over deelname voor NUTS 1 regio's en voor Kroatië alleen nationale gegevens beschikbaar.

Belangrijkste statistische resultaten

In 2014 gaven de cijfers voor de EU-28 aan dat er ongeveer 107 miljoen kinderen, leerlingen en studenten waren ingeschreven in het hele onderwijsstelsel, van kleuteronderwijs tot postdoctorale studies (ISCED niveaus 02–8).

Onderwijsdeelname van vierjarigen

Voor- en vroegschools en basisonderwijs spelen een essentiële rol bij het aanpakken van ongelijkheid en het verhogen van vaardigheden in basiscompetenties. Volgens beleidsmakers moet worden bevorderd dat een groter aandeel van jonge kinderen voorschools onderwijs volgt in plaats van in de informele, niet-professionele zorg terecht te komen. Het strategisch kader Onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020) heeft een hoofdoelstelling gesteld, waarbij ten minste 95 % van kinderen tussen de leeftijd van vier jaar en de leerplichtige leeftijd aan voorschools onderwijs deelnemen. Opgemerkt wordt dat de leerplichtige leeftijd in de onderwijsstelsels van de EU-lidstaten enigszins varieert: de leerplicht begint met vier jaar in Luxemburg en Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk), en in de andere EU-regio's/lidstaten met vijf, zes of zeven jaar. Het voorschoolse onderwijs is in de meeste lidstaten niet verplicht.

In 2014 waren er net iets meer dan vijf miljoen kinderen in de leeftijd van vier jaar die deelnamen aan de een of andere vorm van voorschools of basisonderwijs (zoals gedefinieerd door ISCED-niveaus 0–1); slechts een zeer klein deel hiervan (52 000) volgde basisonderwijs.

Definitie van voorschools en basisonderwijs

Voorschools onderwijs (ISCED-niveau 0) wordt meestal ontworpen met een holistische benadering om de cognitieve, fysieke, sociale en emotionele ontwikkeling van kinderen te ondersteunen en ze vertrouwd te maken met georganiseerde onderricht buiten gezinsverband. Er zijn twee categorieën programma's van ISCED-niveau 0: ontwikkeling van kinderopvang en kleuteronderwijs. De eerstgenoemde categorie heeft onderwijskundige inhoud die voor jongere kinderen (in de leeftijdsgroep van 0–2 jaar), terwijl de laatste is ontworpen voor kinderen tussen de leeftijd van 3 jaar en het begin van het basisonderwijs. Beide categorieën worden gekenmerkt door leeromgevingen die visueel stimulerend en rijk in taal zijn, met ten minste twee uur les per dag; met andere woorden, crèches, dagopvangcentra of kinderdagverblijven zijn uitgesloten, tenzij deze een specifieke onderwijskundige component hebben.

Programma's voor basisonderwijs (ISCED niveau 1) worden meestal ontworpen om leerlingen fundamentele vaardigheden voor lezen, schrijven en rekenen te leren en een solide basis voor leren en het begrijpen van kerngebieden van kennis en persoonlijke en sociale ontwikkeling te vestigen. Op dit onderwijsniveau is de leeftijd meestal de enige eis.

Een grote meerderheid van de regio's in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben gerapporteerd dat vrijwel alle vierjarigen deelnamen aan vroegschools of basisonderwijs

De donkerste tint oranje op kaart 1 toont die NUTS 2-regio's waar de deelnamepercentages van vierjarigen bijzonder hoog waren; opgemerkt kan worden dat de gegevens voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk worden gepresenteerd voor NUTS 1 regio's en dat voor Kroatië alleen nationale gegevens beschikbaar zijn. De deelnamepercentages van vierjarigen waren ten minste 98 % in 63 van de 224 getoonde EU-regio's (geen gegevens beschikbaar voor Mayotte, Frankrijk). De hoogste percentages bevonden zich vooral zich in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, terwijl er ook hoge percentages waren in een aantal regio's in Zuid-Italië, delen van Duitsland, Spanje en België (voornamelijk in Vlaanderen) en in enkele regio's op het vasteland van Denemarken, Ierland (Border, Midland en Western), Noord-Italië (Provincia Autonoma di Trento en Provincia Autonoma di Bolzano/Bozen), Oostenrijk (Burgenland) en Portugal (Alentejo); de twee meest noordelijke regio's in Noorwegen (Trøndelag en Nord-Norge) hebben ook percentages van ten minste 98 % geregistreerd.

Athene had het laagste deelnamepercentage van vierjarigen in voor- en vroegschools en basisonderwijs

Vergeleken hiermee toont kaart 1 een zeer duidelijke splitsing tussen oost en west, aangezien deelnamepercentages in de meeste oostelijke regio's van de EU en in de Baltische lidstaten (waarvan ieder op dit analyseniveau een enkele regio is) veel lager waren. Die regio's die door de laagste deelnamepercentages (minder dan 70 % worden gekenmerkt, zoals getoond door de lichtste tint oranje op kaart 1) omvatten Kroatië (nationale gegevens) en de meeste delen van Polen en Griekenland, terwijl er ook regio's waren in Oost-Slowakije (Východné Slovensko) en Noord-Finland (Pohjois- ja Itä-Suomi); dit was ook het geval in elke regio in Turkije (gegevens van 2013) en op een na alle regio's (met uitzondering van Ticino) in Zwitserland en Liechtenstein en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (beide enkele regio's op dit analyseniveau).

Wanneer er meer gedetailleerd naar specifieke regio's wordt gekeken, blijkt dat de Griekse hoofdstedelijke regio (Attiki) in 2014, met 28,3 %, verreweg het laagste deelnamepercentage aan voor- en vroegschools en basisonderwijs voor vierjarigen had. Dit was aanzienlijk lager dan in enige andere regio, omdat alle andere regio's in de EU rapporteerden dat de meerderheid van hun vierjarigen deelnamen aan voor- en vroegschools en basisonderwijs. Het op een na laagste percentage werd ook in Griekenland geregistreerd, in de noordoostelijke regio Anatoliki Makedonia, Thraki (50,9 %); het was een van zes Griekse regio's waar het deelnamepercentage voor vierjarigen zich in het bereik van 50–60 % bevond.

Studenten in hoger secundair beroepsonderwijs

In de EU waren naar schatting 10,6 miljoen (of 48,0 %) studenten in het hoger secundair onderwijs (ISCED niveau 3) die in 2014 een beroepsopleiding volgden, terwijl de rest een algemeen programma volgden. Beroepsonderwijs en -opleidingen (VET) worden beschouwd als de sleutel tot het verlagen van de jeugdwerkloosheid en om de overgang van jongeren van school naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. In de hele EU zijn beleidsmakers op zoek naar manieren om de aantrekkelijkheid van beroepsopleidingen en leerlingplaatsen te verhogen, zodat deze een alternatieve route kunnen bieden naar kwalificaties in het algemeen secundair en het hoger onderwijs en beter aansluiten bij de behoeften aan vaardigheden van werkgevers.

Uit kaart 2 blijkt dat het aandeel van de studenten die beroepsonderwijs volgden over de EU lidstaten sterk varieerde, met een bijzonder hoge specialisatie in het beroepsonderwijs in een cluster van regio's in Tsjechië, Slowakije, Oostenrijk, Slovenië, Kroatië en Noord-Italië, evenals Zwitserland; er waren ook hoge aandelen in Finland, Nederland en de noordelijke regio's van België. Sommige van deze verschillen kunnen toegeschreven worden aan het beeld dat men heeft van beroepsonderwijs en -opleiding: in landen zoals Tsjechië, Duitsland en Oostenrijk worden bijvoorbeeld beroepsonderwijs en -opleidingen over het algemeen beschouwd als een aantrekkelijk voorstel dat de overgang naar de arbeidsmarkt vergemakkelijkt, terwijl dit in andere lidstaten van de EU minder ontwikkeld is, deels te wijten aan minder positieve maatschappelijke percepties.

Beroepsonderwijs was in drie Tsjechische regio's en één Oostenrijkse regio goed voor meer dan driekwart van de studenten in het hoger secundair onderwijs

Als er meer gedetailleerd op NUTS 2-regio wordt gekeken, blijkt dat er in 2014 40 regio's in de EU waren waar het aandeel van studenten in het hoger secundaire onderwijs die een beroepsopleiding volgen ten minste 65 % was (zoals getoond door de donkerste tint oranje op kaart 2). In drie regio's volgde meer dan driekwart van alle studenten in het secundaire onderwijs een beroepsopleiding: twee hiervan bevonden zich in Tsjechië (Severozápad en Jihozápad), en de derde in Oostenrijk (Oberösterreich).

Daarentegen werden de laagste aandelen van beroepsonderwijs onder de studenten in hoger middelbaar onderwijs geregistreerd in beide Ierse NUTS 2-regio's en in Schotland (gegevens zijn alleen beschikbaar voor NUTS 1-regio's in het Verenigd Koninkrijk), waar minder dan 1 op de 10 studenten een beroepsopleiding volgde. In drie regio's bedroeg het aandeel studenten die een beroepsopleiding volgden 10–20 %: de eilandregio's Malta en Cyprus (beide enkele regio's op dit detailniveau) en de hoofdstedelijke regio van Hongarije (Közép-Magyarország). Het aandeel studenten in het secundaire onderwijs die beroepsonderwijs volgden was lager dan 35 % (zoals getoond door de lichtste tint oranje op kaart 2) in 9 van de 13 regio's in Griekenland, de zes resterende Hongaarse regio's (in sterke tegenstelling tot de regio's rond Hongarije), zes regio's in Zuid-Spanje en Brandenburg (een regio op NUTS niveau 1 die de Duitse hoofdstedelijke regio Berlijn omgeeft), de Franse regio Île de France in Frankrijk, Noord-Ierland en Wales (beide regio's van NUTS niveau 1 in het Verenigd Koninkrijk), Estland en Litouwen (beide enkele regio's op dit analyseniveau).

Europa 2020: voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding

Jongeren in de leeftijd tussen 15 en 17 jaar staan vaak voor de keuze of ze onderwijs of een opleiding blijven volgen of een baan gaan zoeken. Voltijdse leerplicht duurt in de meeste EU-lidstaten gemiddeld 9 of 10 jaar en eindigt doorgaans na voltooiing van het lager secundair onderwijs (ISCED-niveau 2).

De hoofddoelstelling is om het aandeel voortijdige verlaters tegen 2020 te laten dalen tot minder dan 10 %

Onderwijs is een van de vijf centrale pijlers van de strategie Europa 2020. Twee van de doelstellingen die worden gebruikt om de voortgang van de EU op weg naar een "slimme, duurzame en inclusieve economie" te monitoren betreffen het onderwijs. Deze referentiedoelen zijn vastgesteld op EU-niveau en voorzien erin dat:

  • het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tegen 2020 onder de 10 % komt te liggen; alsmede
  • dat tegen 2020 ten minste 40 % van de 30–34 jarigen een tertiaire of gelijkwaardige opleiding moet hebben voltooid.

Opgemerkt wordt dat beide doelstellingen weliswaar in de hele EU zijn gesteld, maar dat zij niet specifiek van toepassing zijn op een nationaal of regionaal niveau. Elk Europa 2020-referentiedoel is vertaald in nationale (en soms regionale) doelstellingen die een weerspiegeling vormen van de verschillende situaties en omstandigheden van elke lidstaat.

De indicator van voortijdig verlaters van onderwijs en opleiding geeft aan welk percentage van de 18–24 jarigen hooguit lager secundair onderwijs heeft afgerond en geen vervolgonderwijs of opleiding volgt (in de vier weken voorafgaand aan de enquête waarvan de gegevens zijn verzameld).

Het aandeel jongeren dat onderwijs en opleiding voortijdig verliet bedroeg 11,0 %

In 2015 verliet 11,0 % van de 18–24 jarigen in de EU-28 onderwijs en opleiding voortijdig; dit was een daling van 0,1 procentpunten ten opzichte van 2014. Het aandeel van 18–24-jarigen die onderwijs en opleiding voortijdig verlieten is de laatste tien jaar voortdurend verminderd. Als deze patronen zich voortzetten, dan lijkt de hoofddoelstelling van Europa 2020, om onder de 10 % uit te komen, haalbaar.

Er blijven echter aanzienlijke verschillen bestaan, zowel tussen als binnen de EU-lidstaten en deze zijn tot op zekere hoogte terug te vinden in de nationale doelstellingen die in het kader van de Europa 2020-strategie zijn overeengekomen, die variëren van slechts 4 % in Kroatië tot 16 % in Italië; er is geen doelstelling voor het Verenigd Koninkrijk.

De hoogste aandelen van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding worden veelal in Zuid-Europa geregistreerd, vooral voor eilandregio's

In 2015 was het aandeel jongeren dat onderwijs en opleiding voortijdig verliet in 130 of the 266 regio's waarvoor gegevens beschikbaar zijn lager dan het doel van 10 % van Europa 2020. Kaart 3 laat een gemengd patroon van de verdeling van voortijdige verlaters over NUTS 2 regio's zien, waarbij de laagste aandelen zich concentreerden in een band die zich uitstrekte van Polen naar beneden via Tsjechië en Slowakije, naar Zuidoost-Oostenrijk, Slovenië en Kroatië. In vergelijking daarmee concentreerden de hoogste aandelen van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding zich in Zuid-Spanje en de Balearen, drie Roemeense regio's, de Portugese Regiões Autónomas dos Açores e da Madeira en de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië; zeer hoge aandelen voortijdige verlaters werden ook in heel Turkije geregistreerd. Veel van de EU-regio's met de hoogste aandelen aan voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding waren aan te merken als relatief afgelegen/dunbevolkt en het kan zijn dat studenten die in deze regio's wonen het huis moeten verlaten als zij een bepaalde specialisatie willen volgen, terwijl degenen die achterblijven relatief weinig kansen op hoger/voortgezet onderwijs hebben.

In de oostelijk gelegen regio's worden vaak de hoogste percentages voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding geregistreerd.

In 2015 werd het laagste aandeel van jongeren die onderwijs en opleiding vroegtijdig verlieten in de Kroatische regio Jadranska Hrvatska (0,9 %) geregistreerd. Er waren nog 14 andere regio's waar het aandeel voortijdige verlaters minder dan 5 % bedroeg (zoals getoond door de lichtste tint oranje op kaart 3) en die bevonden zich voornamelijk in Oost-Europa: vijf Poolse regio's, drie regio's van Tsjechië, beide regio's van Kroatië, twee regio's van Slowakije en een enkele regio van België, Slovenië en Zweden.

DE REGIO'S VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT

Jadranska Hrvatska, Kroatië

Old town of Rovinj Croatia 2005-09-15.jpg

In 2015 bedroeg het aandeel van de 18–24-jarigen in de EU-28 die werden geclassificeerd als voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding 11,0 %. In Kroatië verliet een veel kleiner aandeel jongeren onderwijs en opleiding voortijdig en dit was voornamelijk het geval langs de Adriatische kust en op de Kroatische eilanden, terwijl het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in Jadranska Hrvatska 0,9 % bedroeg.

©: Nicolas Brignol

De hoofdstedelijke regio's van Tsjechië, Kroatië, Polen, Slovenië en Slowakije behoorden allemaal tot de 15 regio's met de laagste aandelen voortijdige verlaters. Relatief lage aandelen voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding werden ook geregistreerd in verschillende andere regio's, die als overwegend stedelijk worden aangemerkt, bijvoorbeeld: de hoofdstedelijke regio's Área Metropolitana de Lisboa (10,7 %) en Inner London - East (5,5 %) registreerden de laagste aandelen voortijdige verlaters in Portugal en het Verenigd Koninkrijk; dit is misschien niet verwonderlijk omdat voorzieningen voor hoger onderwijs en opleidingen veelal in hoofdsteden en andere stedelijke gebieden worden gevestigd. In vergelijking daarmee was het aandeel jongeren die onderwijs en opleiding voortijdig verlieten relatief hoog (vergeleken met nationale gemiddelden) in de hoofdstedelijke regio's van België, Duitsland en Oostenrijk (Brussel Hoofdstedelijk Gewest, Berlijn en Wenen).

Jonge mannen waren gemiddeld meer geneigd voortijdig onderwijs en opleiding te verlaten dan jonge vrouwen

Informatieover het aandeel van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding kan op sekse worden geanalyseerd (zie Afbeelding 1 voor een regionale analyse van de sekseverschillen voor deze indicator). In 2015 was het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding onder jonge mannen in de leeftijd van 18–24 jaar met 12,4 % ongeveer 2,9 procentpunten hoger dan het overeenkomstige aandeel onder jonge vrouwen (9,5 %). Het valt echter op dat het percentage vrouwelijke voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding in de EU-28 in 2014 en 2015 vrijwel ongewijzigd bleef (een daling van 0,1 procentpunt), terwijl het mannelijke percentage sneller daalde (met 0,4 procentpunten). Hierdoor werden de sekseverschillen iets kleiner, waarmee een patroon dat sinds het begin van de wereldwijde financiële en economische crisis van 2008 duidelijk werd zich voortzette, – toen in de EU-28 het aandeel voortijdige verlaters onder jonge mannen 4.0 procentpunten hoger lag dan dat voor jonge vrouwen.

Onder jonge mannen werden vaak in regio's die als agrarisch/landelijk werden aangemerkt, relatief hogere percentages voortijdige verlaters geregistreerd …

Het percentage voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding was lager voor jonge vrouwen dan voor jonge mannen in 164 van de 212 regio's waarvoor voor 2015 gegevens beschikbaar waren. Er waren acht regio's, allemaal in Zuid-Europa, waar sekseverschillen van meer dan twee cijfers werden geregistreerd; in ieder geval was het aandeel jonge mannen die voortijdige verlaters waren hoger dan het overeenkomstige aandeel voor jonge vrouwen. Het grootste verschil werd in de Spaanse regio La Rioja geregistreerd, waar bijna een derde (32,4 %) van de jonge mannen onderwijs en opleiding voortijdig verliet, tegenover 10,8 % van de jonge vrouwen. Onder de acht regio's met sekseverschillen met dubbele cijfers waren vier andere Spaanse regio's, namelijk Comunidad Valenciana, Extremadura, Galicia en de Balearen. Dit gold ook voor twee Italiaanse regio's (Sardegna en Abruzzo) en de Griekse eilandregio Notio Aigaio (Zuid-Egeïsche Zee).

… in vergelijking hiermee werden relatief hoge percentages voor voortijdige verlaters onder jonge vrouwen vaak geregistreerd in grootstedelijke regio's of in regio's die worden gekenmerkt door zware industrie

In de 43 regio's waar de percentages voor voortijdige verlaters voor jonge mannen lager waren dan voor jonge vrouwen , was het sekseverschil in het algemeen vrij klein (vaak minder dan 2,0 procentpunten). Het grootste verschil werd echter in de Nederlandse regio Zeeland geregistreerd, waar het percentage voortijdige verlaters voor jonge vrouwen 18,4 % bedroeg; dit was ongeveer 6,3 procentpunten hoger dan dat voor jonge mannen (12,1 %). Onder de tien regio's met de grootste sekseverschillen met lagere percentages voor mannen waren er drie regio's van het Verenigd Koninkrijk (Merseyside; Inner London - East; Berkshire, Buckinghamshire en Oxfordshire), twee regio's van Tsjechië (Strední Cechy en Moravskoslezsko) en enkele regio's van Bulgarije (Severen tsentralen), Spanje (Ciudad Autónoma de Melilla), Duitsland (Koblenz) en Roemenië (Sud-Vest Oltenia).

Jongeren die noch een baan hebben, noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET's)

In 2015 waren er in de EU 6,2 miljoen jonderen tussen 18 en 24 jaar die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden (NEET); uitgedrukt in verhouding tot de populatie van dezelfde leeftijd, was het NEET-percentage voor jongeren 15,8 %. Een van de belangrijkste determinanten die de verschillen in NEET-percentages verklaart is lage voltooiing van onderwijs; dus in de regio's die worden gekenmerkt door relatief hoge percentages van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding, zijn ook relatief hoge NEET-percentages te verwachten.

Het vergelijken van jeugdwerkloosheid en NEET's

Jeugdwerkloosheid (zie voor meer informatie het artikel over regionale arbeidsmarktstatistieken en het aandeel jongeren die noch een baan hebben, noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET's) zijn complementaire concepten. Het werkloosheidspercentage is een maatstaf voor degenen die geen baan hebben (maar actief naar een baan hebben gezocht en in staat zijn om te werken); het is gebaseerd op de economisch actieve bevolking – degenen die werken of werkloos zijn – als noemer.

Daarentegen sluit de definitie van diegenen die noch een baan hebben, noch onderwijs of een opleiding volgen (NEET) diegenen met een baan of die onderwijs of een opleiding volgen uit, maar kan enkelen van de economisch inactieven bevatten; hij is gebaseerd op een noemer die de hele groep 18–24-jarigen dekt.

Van een hoogtepunt van 16,9 % in 2003 is het NEET-percentage van de EU-28 in opeenvolgende jaren gedaald tot 14,0 % in 2008 (bij het begin van de wereldwijde financiële en economische crisis). Daarna waren er vier opeenvolgende toenames, toen het percentage tegen 2012 opliep tot 17,2 %, voordat het tegen 2015 weer zakte naar 15,8 %. In de afgelopen tien jaar is het NEET-percentage van de EU-28 grotendeels bepaald/beïnvloed door wijzigingen in de jeugdwerkloosheid, terwijl het aandeel van de 18–24-jarigen die inactief waren relatief stabiel bleef (op net iets minder dan 8 %).

Een analyse over de lidstaten van de EU toont dat het hoogste aandeel jongeren die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden, in 2015 in Italië werd geregistreerd (27,9 %), terwijl het NEET-percentage zich in Spanje, Cyprus, Roemenië, Bulgarije, Griekenland en Kroatië binnen een bereik van 20–25 % bevond. Daarentegen bedroeg het aandeel jongeren die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden in Nederland slechts 6,2 % en bedroeg het minder dan 10 % in Luxemburg, Denemarken, Duitsland, Zweden, Oostenrijk en Tsjechië.

Er waren vier regio's in de EU waar het aandeel jongeren die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden, steeg tot meer dan 40 %

Een meer gedetailleerde analyse per NUTS 2-regio bevestigt dat in 2015 het hoogste aandeel jongeren die noch een baan hadden, noch onderwijs of een opleiding volgden, werd geregistreerd in de Bulgaarse regio Severozapaden, waar het NEET-percentage 45,7 % bedroeg. Er waren vier andere regio's waar dit percentage meer dan 40 % bedroeg: de Franse overzeese regio Guyane, de Griekse regio Sterea Ellada en de twee Zuid-Italiaanse regio's Calabrië en Sicilië.

De vijf regio's met de hoogste NEET-percentages waren in het algemeen representatief voor meer algemene patronen die over de EU werden waargenomen, in de zin dat enkele van de hoogste NEET-percentages werden geregistreerd in Zuid-Italië, het vasteland van Griekenland, delen van Bulgarije en Roemenië, evenals de Franse départements et territoires d’outre-mer (zoals getoond door de donkerste tint oranje op kaart 4). Van de 30 NUTS 2-regio's waar het NEET-percentage hoger was dan 25 %, waren er slechts vijf regio's buiten de hierboven genoemde gebieden: drie hiervan bevonden zich in Spanje (Andalucía en de Ciudades Autónomas de Ceuta y Melilla); de andere twee regio's waren de Região Autónoma dos Açores (Portugal) en de Tees Valley en Durham (Verenigd Koninkrijk).

Het laagste NEET-percentage in the EU is in de regio Schwaben in Zuidwest-Beieren (4,3 %), terwijl Oberbayern (een andere Beierse regio) en Overijssel (Nederland) de enige andere regio's waren met NEET-percentages van minder dan 5 %. Over de 271 NUTS 2-regio's waarvoor er voor 2015 gegevens beschikbaar waren, waren er 61 regio's waar het NEET-percentage lager dan 10 % was (zoals getoond door lichtste tint oranje op kaart 4). Deze regio's concentreerde zich voornamelijk in Nederland, Luxemburg (een enkele regio op dit analyseniveau), Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken en Zweden, ook al waren er nog twee regio's met percentages van minder 10 %, namelijk, Közép-Dunántúl (Hongarije) en Inner London - West (Verenigd Koninkrijk).

Er was een relatief klein sekseverschil in relatie met NEET-percentages onder diegenen van 18–24 jaar: in 2015 bedroeg het aandeel jonge mannen, die noch een baan hadden, noch aan onderwijs of een opleiding deelnamen, 15,4 %, terwijl het overeenkomstige percentage voor jonge vrouwen was 0,9 procentpunten hoger was. Tien jaar eerder was het sekseverschil aanmerkelijk groter, met een percentage voor jonge vrouwen dat in 2005 ongeveer 3,3 procentpunten hoger was dan dat voor jonge mannen.

Afbeelding 2 toont de 10 regio's met de grootste sekseverschillen met hogere percentages voor jonge mannen of voor jonge vrouwen. Een analyse van 238 NUTS 2-regio's toont dat er 146 regio's waren waar het NEET-percentage voor jonge mannen in 2015 lager was dan het overeenkomstige percentage voor jonge vrouwen, terwijl het tegenovergestelde in 90 regio's waar was en er twee regio's, Thüringen (Duitsland) en Inner London - West (Verenigd Koninkrijk), zonder verschil tussen de seksen. Het grootste sekseverschil is in de Griekse regio Voreio Aigaio geregistreerd, waar het NEET-percentage voor jonge mannen (21,5 %) 18,4 procentpunten lager was dan het overeenkomstige percentage voor jonge vrouwen. In vergelijking werd het grootste sekseverschil ten gunste van jonge vrouwen ook in een Griekse regio geregistreerd, aangezien het NEET-percentage voor jonge vrouwen in Dytiki Makedonia 16,7 % bedroeg, ongeveer 13,5 procentpunten lager dan het percentage voor jonge mannen. Dit uiteenlopende patroon zoals dat tussen regio's in Griekenland werd waargenomen, was ook te zien in regio's van Spanje en het Verenigd Koninkrijk, aangezien regio's van beide EU-lidstaten in beide ranglijsten van de grootste sekseverschillen verschenen.

Europa 2020: tertiair opleidingsniveau

Tertiair onderwijs is het opleidingsniveau dat wordt aangeboden door universiteiten, hogere beroepsopleidingen en technische en andere instituten die academische titels toekennen of hogere beroepscertificaten afgeven. De EU lidstaten worden met vier belangrijke uitdagingen geconfronteerd: verbreden van de toegang tot het hoger onderwijs door het verhogen van de participatie (vooral onder kansarme groepen); het verminderen van het aantal studenten die tertiair onderwijs verlaten zonder diploma; het verkorten van de tijd die sommigen gebruiken om hun opleiding te voltooien; het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs door opleidingen relevanter te maken voor de wereld van de arbeid.

De hoofddoelstelling is ten minste 40 % voltooid tertiair onderwijs voor mensen in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar

Zoals reeds opgemerkt, is de Europa 2020-strategie vooral gericht op het tertiaire opleidingsniveau waarbij tegen 2020 ten minste 40 % van de 30–34-jarigen tertiair of equivalent onderwijs moet hebben voltooid.

Het tertiaire opleidingsniveau in de EU-28 nam gestaag toe van 23,6 % in 2002 (de start van de reeks voor de EU-28), waarbij elk jaar een stijging te zien was. In 2015 had ongeveer 38,7 % van de bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau bereikt, wat 0,8 procentpunt hoger is dan in 2014.

Een groot aandeel van hoog gekwalificeerde jongeren verhuist naar hoofdstedelijke regio's

Hoofdsteden worden vaak door grote organisaties (zowel in de publieke als private sectoren) gekozen als vestigingsplaats voor hun hoofdkantoor, hetzij uit prestige-overwegingen, hetzij om gebruik te maken van de schaalvoordelen die de grootste steden in de EU kunnen bieden. Deze relatief hoge concentratie van zakelijke activiteiten, met de hieraan gerelateerde kansen op banen, kan, ten minste gedeeltelijk, een verklaring vormen voor het aanzienlijke aantal postdoctorale studenten die naar hoofdstedelijke regio's verhuizen.

DE REGIO'S VOOR HET VOETLICHT GEBRACHT

Inner London - West, Verenigd Koninkrijk

Tanaka Business School - Imperial College 24-06-2004.jpeg

De hoge concentratie van zakelijke activiteiten en de hieraan gerelateerde kansen op banen, kan, ten minste gedeeltelijk, een verklaring vormen voor het aanzienlijke aantal postdoctorale studenten die naar hoofdstedelijke regio's verhuizen. Dit gold vooral in Inner London - West, waar in 2015 meer dan vier vijfde van de bevolking in de leeftijd van 30–34 jaar een tertiaire opleiding (ISCED niveaus 5–8) had gevolgd.

©: Kevin Judson

Aangezien de meeste 30–34-jarigen hun tertiaire opleiding vóór de leeftijd van 30 jaar hebben afgerond, kan deze indicator ook worden gebruikt om de aantrekkingskracht (of het "pull effect") van regio's qua werkgelegenheid voor afgestudeerden te beoordelen. Kaart 5 toont personen met een tertiair opleidingsniveau per NUTS 2 regio voor 2015: de donkerste tint oranje geeft die regio's aan weer ten minste de helft van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau had bereikt. Verreweg het hoogste aandeel werd geregistreerd in een van de twee hoofdstedelijke regio's van het Verenigd Koninkrijk — Inner London - West — waar meer dan vier vijfde (80,8 %) van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau had. De op één, twee en drie na hoogste aandelen werden ook in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd, namelijk in: Outer London - South (69,3 %), de andere hoofdstedelijke regio Inner London - East (68,2 %), en Noordoost Schotland (66,1 %); opgemerkt kan worden dat alle vier regio's in Schotland aandelen van meer dan 50 % hadden.

Een groot aandeel van de resterende regio's in de EU met relatief hoge niveaus van tertiaire opleiding waren hoofdstedelijke regio's, inclusief: Hovedstaden (Denemarken), Zuid en Oost (Ierland), Île de France (Frankrijk), Noord-Holland (Nederland), Mazowieckie (Polen), Helsinki-Uusimaa (Finland) en Stockholm (Zweden), alsmede Cyprus, Litouwen en Luxemburg (allen enkele regio's op dit analyseniveau). Op andere plaatsen werden de regio's met de hoogste aandelen van 30–34-jarigen met tertiair opleidingsniveau vaak aangemerkt as regio's die in verband worden gebracht met onderzoek en/of technologie, bijvoorbeeld: de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant in België, de regio País Vasco in Spanje, de regio Rhône-Alpes in Frankrijk, Utrecht in Nederland, Västsverige in Zweden, en Berkshire, Buckinghamshire en Oxfordshire in het Verenigd Koninkrijk.

Lagere percentages personen met tertiair opleidingsniveau kunnen het gevolg zijn van een prioriteit voor het beroepsonderwijs

Het aandeel van het tertiair opleidingsniveau was minder dan 20 % (zoals getoond door de lichtste tint oranje op kaart 5) in acht regio's in de zuiden of oosten van de EU. Deze acht regio's werden gekenmerkt door hun traditionele afhankelijkheid van primaire activiteiten, — zware industrie (bijvoorbeeld mijnbouw, of ijzer en staal) of landbouw binnen hun economische structuur. Vier van de acht regio's lagen in het zuiden van Italië (Puglia, Sardegna, Campania en Sicilië), drie in het oosten van Roemenië (Sud-Est, Sud - Muntenia en Nord-Est), en de laatste regio was Severozápad in het noordwesten van Tsjechië, waar het laagste aandeel tertiair opleidingsniveau werd geregistreerd; 15,4 %; bovendien waren er 11 regio's van niveau 2 in Turkije waar minder dan een in vijf personen in de leeftijdsgroep 30–34 jaar een tertiair opleidingsniveau had.

Naast deze regio's was het niveau vanvan tertiair opleidingsniveau ook relatief laag in veel regio's in Oostenrijk en Tsjechië. Dit kan mogelijk, ten minste gedeeltelijk, worden toegeschreven aan een bepaalde nadruk die in deze EU-lidstaten op beroepsonderwijs wordt gelegd (zie kaart 2 voor meer informatie), waar meer de nadruk op professionele kwalificaties, in plaats van academische wordt gelegd.

Het aandeel jonge vrouwen in de leeftijdsgroep 30–34 jaar met een tertiair opleidingsniveau was 9,4 procentpunten hoger dan dat voor jonge mannen

In 2015 was het aandeel jonge vrouwen in de EU in de leeftijdsgroep 30–34 jaar met een tertiair opleidingsniveau 43,4 %; dit was aanzienlijk hoger dan het overeenkomstige aandeel dat onder jonge mannen van dezelfde leeftijdsgroep werd geregistreerd, wat net iets meer dan een derde (34,0 %) bedroeg. In het afgelopen decennium steeg het aandeel vrouwen in de leeftijdsgroep 30–34 met een tertiair opleidingsniveau sneller dan het overeenkomstige percentage voor jonge mannen, waarbij het sekseverschil voor deze indicator groter werd.

Een grote meerderheid (230 van 261) van de regio's van NUTS 2 regio's waarvoor gegevens beschikbaar waren rapporteerden in 2015 een hoger aandeel vrouwen in de leeftijdsgroep 30–34 met een tertiair opleidingsniveau. Er waren 29 regio's waar het aandeel jonge mannen met een tertiair opleidingsniveau hoger was, en twee regio's, Münster in Duitsland en de Oostenrijkse hoofdstedelijke regio Wenen — waar er geen verschil tussen de seksen was.

Waar de sekseverschillen het grootst waren, hadden vrouwen een hoger aandeel met een tertiair opleidingsniveau

Het grootste sekseverschil in opleidingsniveau was in Letland (een enkele regio op dit analyseniveau), waar het aandeel voor vrouwen 29,7 procentpunten hoger was dan dat voor mannen. In het algemeen werden enkele van de grootste sekseverschillen geregistreerd in de Baltische lidstaten, België, Denemarken, Spanje, Italië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, waar er onder de multi-regionale EU-lidstaten ten minste twee regio's waren die een sekseverschil van ten minste 20,0 procentpunten rapporteerden, met hogere aandelen voor vrouwen. Sommige van de regio's werden aangemerkt als relatief landelijk of dunbevolkt, waar het sekseverschil vaak meer het gevolg van lagere niveaus van tertiaire opleiding onder jonge mannen was dan van hogere opleidingsniveaus onder jonge vrouwen. Voorbeelden van zulke relatief landelijke of dunbevolkte regio's zijn de provincie Limburg in België, Sjælland in Denemarken, Molise in Italië, Övre Norrland en Mellersta Norrland in Zweden en North Yorkshire en de Highlands en Islands in het Verenigd Koninkrijk. Dit patroon kan als gevolg van een aantal redenen ontstaan, waaronder: een hogere neiging voor jonge mannen met een tertiair opleidingsniveau om landelijke regio's te verlaten om elders een baan te zoeken of een hoger aandeel mannen die ervoor kiezen om het onderwijssysteem relatief vroeg te verlaten (mogelijk om in de agrarische sector te werken).

Van de 29 regio's waar het aandeel jonge mannen met een tertiair opleidingsniveau hoger was dan het aandeel dat onder jonge vrouwen werd geregistreerd, bevonden 19 zich in Duitsland. Hieronder bevond zich de Oost-Beierse regio Oberpfalz, die het grootste sekseverschil had waar het aandeel voor mannen hoger was dan dat voor vrouwen. De helft van de resterende tien regio's met hogere aandelen tertiaire opleiding onder jonge mannen bevonden zich in het Verenigd Koninkrijk, met twee regio's van Nederland, en een van Spanje, Frankrijk en Roemenië.

Gegevensbronnen en -beschikbaarheid

Onderwijsstatistieken voorzien onder andere in gegevens over de deelname aan onderwijs en opleiding, leermobiliteit, onderwijzend personeel, onderwijsfinanciën en kennis van (buitenlandse) talen. Dit domein voorziet ook in informatie over onderwijs- en opleidingsresultaten, zoals het aantal geslaagden, opleidingsniveaus en de overgang van onderwijs naar werk.

Belangrijkste bronnen

UNESCO/OECD/Eurostat (UOE) statistieken

Veel Europese onderwijsstatistieken worden verzameld in het kader van een gezamenlijk beheerd onderzoek waarbij UNESCO Institute for Statistics (UNESCO-UIS), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Eurostat betrokken zijn; dit wordt vaak aangeduid als de UOE-gegevensverzameling. Gegevens over de regionale inschrijvingen en het leren van vreemde talen worden apart verzameld door Eurostat.

De UOE-gegevensverzameling is voornamelijk gebaseerd op administratieve bronnen van ministeries van onderwijs of nationale statistische instanties op basis van gezamenlijk overeengekomen definities. De statistische eenheid voor de statistieken van regionaal onderwijs is de student. De referentieperiodes zijn het kalenderjaar voor gegevens over afgestudeerden en het schooljaar of studiejaar voor alle andere niet-monetaire gegevens (bijvoorbeeld gegevens voor de periode 2014 hebben betrekking op het studiejaar 2013/14).

Aangezien de opzet van het onderwijsstelsel per land verschilt, is een kader voor het verzamelen, opstellen en indienen van regionale, nationale en internationale onderwijsstatistieken en -indicatoren een voorwaarde voor de vergelijkbaarheid van gegevens. Dit wordt geleverd door de international standard classification of education (ISCED).

De International Standard Classification of Education (ISCED)

Het ISCED-kader wordt van tijd tot tijd bijgewerkt om nieuwe ontwikkelingen in onderwijssystemen wereldwijd vast te leggen. ISCED 2011 werd in november 2011 door de Algemene Conferentie van UNESCO goedgekeurd en is de basis voor de statistieken in dit artikel, hoewel de gegevens voor de referentiejaren voorafgaand aan 2014 werden verzameld met behulp van de vorige versie, ISCED-97.

In de 2011-versie van deze classificatie zijn nieuwe categorieën toegevoegd als erkenning van de uitbreiding van voor- en vroegschools onderwijs en de herstructurering van het tertiair onderwijs. ISCED classificeert alle opleidingen en kwalificaties naar niveau:

  • Voorschools onderwijs/minder dan basisonderwijs (niveau 0);
  • Basisonderwijs (niveau 1);
  • Lager secundair onderwijs (niveau 2);
  • Hoger secundair onderwijs (niveau 3);
  • Postsecundair niet-tertiair onderwijs (niveau 4);
  • Tertiair onderwijs korte cyclus (niveau 5);
  • Bachelorniveau of gelijkwaardig (niveau 6);
  • Masterniveau of gelijkwaardig (niveau 7);
  • Doctoraalniveau of gelijkwaardig (niveau 8).

Een volledige beschrijving is beschikbaar op de UNESCO-UIS website.

Enquête onder de arbeidskrachten

De gegevens over voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding en over tertiair opleidingsniveau in dit artikel zijn afkomstig uit de EU-enquête naar de arbeidskrachten. De enquête naar de arbeidskrachten is gebaseerd op een onderzoek van personen die in particuliere huishoudens wonen. Ze heeft betrekking op de totale bevolking die meestal woonachtig is in de EU-lidstaten, met uitzondering van personen die in collectieve of institutionele huishoudens wonen. De onderwijsgegevens van de enquête naar de arbeidskrachten worden tweemaal per jaar in de lente (waaronder gegevens voor een nieuw referentiejaar) en in het najaar bijgewerkt.

Opgemerkt wordt dat deze gegevens tot en met het referentiejaar 2013 zijn ingedeeld volgens ISCED-97, terwijl de gegevens van na 2014 zijn ingedeeld volgens ISCED 2011. De online tabellen en gegevensbanken van Eurostat presenteren gegevens over opleidingsniveaus voor drie aggregaten (laag, middelbaar en hoog onderwijsniveau) en op dit samenvoegingsniveau worden de statistieken voor ieder van de lidstaten van de EU in de loop van de tijd vergelijkbaar (met uitzondering van data for Austria). Er is een breuk door niveauverschuiving in Oostenrijk als gevolg van de herclassificatie van een programma dat zich over verschillende onderwijsniveaus uitstrekt: de behaalde kwalificatie na het met succes afronden van hogere technische en beroepsopleidingen is in ISCED 2011 toegewezen aan ISCED-niveau 5, waar onder ISCED-97 dezelfde kwalificatie was toegewezen aan ISCED-niveau 4, maar met een voetnoot dat dit equivalent is aan tertiair onderwijs. In de online tabellen en gegevensbanken worden de tijdreeksen voor ISCED-97 en ISCED 2011 gepresenteerd in een enkele tabel met labels op basis van de ISCED 2011 classificatie; de wijziging in classificatie tussen 2013 en 2014 wordt aangegeven door het gebruik van een ‘b’-vlag (om een breuk in de tijdreeks aan te duiden).

NUTS

De in dit artikel gepresenteerde gegevens zijn uitsluitend gebaseerd op de NUTS-versie van 2013.

Definities van indicatoren

De statistieken van het aandeel van de 4-jarigen die zijn ingeschreven in voor- en vroegschools en basisonderwijs (ISCED 2011 niveaus 0–1) hebben betrekking op de instellingen die onderwijsgerichte verzorging voor jonge kinderen bieden; ze moeten beschikken over personeel met een gespecialiseerde opleiding tot het geven van onderwijs. Opgemerkt wordt dat deze ratio wordt berekend op basis van gegevens uit twee afzonderlijke bronnen (onderwijs- en demografische statistieken) en dat sommige leerlingen die zijn ingeschreven in onderwijsinstellingen mogelijk in de demografische gegevens niet als inwoners zijn ingeschreven (waardoor verhoudingen mogelijk kunnen oplopen tot meer dan 100 %).

Het beroepsonderwijs is bedoeld voor leerlingen om de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven voor een bepaald beroep of vakgebied. Beroepsonderwijs kan componenten van opleiding op de werkplek bevatten (zoals leerlingplaatsen of duale onderwijsprogramma's). De indicator voor beroepsonderwijs in dit artikel toont het aandeel studenten die beroepsonderwijs volgen van het totale aantal studenten in hoger secundair onderwijs (zoals gedefinieerd door ISCED 2011 niveau 3).

De indicator van voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding definieert het aandeel van 18–24-jarigen met hoogstens lager secundair onderwijs (ISCED-97 niveaus 0, 1, 2 of 3C voor de periode tot en met 2013 en ISCED 2011 niveaus 0–2 voor 2014 en 2015), die niet deelnamen aan verder onderwijs en opleiding (in de vier weken voorafgaand aan de enquête). Deze indicator is de basis voor een Europa 2020-doelstelling, namelijk het verminderen van het aandeel van voortijdige verlaters in de EU tot minder dan 10 %.

De indicator van jongeren die noch een baan hebben, nog deelnemen aan onderwijs en opleiding (NEET) komt overeen met het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep 18–24 die geen baan hebben en niet in verder onderwijs of opleiding zijn betrokken.

De indicator van het tertiaire opleidingsniveau wordt gedefinieerd als het percentage van 30–34-jarigen die een tertiaire opleiding hebben afgerond (zoals aan een universiteit of hoger technisch instituut). De leeftijdsgroep van 30–34 jaar wordt gebruikt omdat deze over het algemeen de eerste periode van vijf jaar is waarin de meeste studenten hun studie al hebben voltooid. Tertiair onderwijs verwijst naar ISCED 1997 niveaus 5–6 voor de gegevens tot en met 2013 en naar 2011 ISCED niveaus 5–8 voor 2014 en 2015. Deze indicator is de basis voor een Europa 2020-doelstelling, namelijk om ervoor te zorgen dat in 2020 ten minste 40 % van de 30–34-jarigen een tertiair onderwijsniveau heeft afgerond.

Context

Onderwijs en opleiding zijn van cruciaal belang voor zowel de economische als de sociale vooruitgang en het afstemmen van vaardigheden op de behoeften van de arbeidsmarkt speelt hierin een belangrijke rol. Dit wordt steeds belangrijker in een geglobaliseerde en kennisgedreven economie, waarvoor geschoolde arbeidskrachten nodig zijn om te concurreren op het gebied van productiviteit, kwaliteit en innovatie.

Elke lidstaat van de EU is grotendeels verantwoordelijk voor zijn eigen onderwijs- en opleidingsstelsels en voor de inhoud van zijn onderwijsprogramma's (leerplannen). De Europese Unie ondersteunt nationale acties en helpt lidstaten om gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan via wat de „open coördinatiemethode" wordt genoemd: ze biedt een beleidsforum om actuele kwesties (bijvoorbeeld de vergrijzende samenleving, tekorten aan gekwalificeerde mensen of mondiale concurrentie) te bespreken, zodat de lidstaten beste praktijken kunnen uitwisselen.

Onderwijs en opleiding 2020 (ET 2020)

Een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (bekend als ET 2020) vormde een reeks conclusies van de Raad (2009/C 119/02) goedgekeurd in mei 2009. Het bevat vier strategische doelstellingen voor onderwijs en opleiding in de EU: een leven lang leren en mobiliteit in de praktijk brengen; de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleidingen verbeteren; kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; en innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen. Om deze doelstellingen te bereiken, zijn in ET 2020 een aantal referentiedoelen vastgesteld die onderhevig zijn aan regelmatige statistische monitoring en rapportering, met inbegrip van de volgende doelstellingen die in 2020 moeten zijn bereikt:

  • ten minste 95 % van de kinderen tussen vier jaar en de leeftijd waarop het verplicht lager onderwijs start, moet deelnemen aan voorschools onderwijs;
  • het aandeel van de 15-jarigen met onvoldoende vaardigheden in lezen, wiskunde en natuurwetenschappen moet minder dan 15 % bedragen;
  • het aandeel voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding tegen 2020 onder de 10 % komt te liggen;
  • het aandeel 30–34-jarigen met een tertiaire opleiding moet minstens 40 % bedragen;
  • gemiddeld moet minstens 15 % van de volwassenen van 25–64 jaar deelnemen aan een leven lang leren;
  • tegen 2020 moet een EU-gemiddelde van ten minste 20 % van de afgestudeerden in het hoger onderwijs een periode van een aan hoger onderwijs gerelateerde studie of opleiding (met inbegrip van stages) in het buitenland hebben gevolgd, wat neerkomt op een minimum van 15 studiepunten Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) of een minimale duur van drie maanden;
  • ten minste 6 % van de 18–34-jarigen met een initiële beroepsopleiding en opleidingskwalificatie moeten een aan initieel beroepsonderwijs en opleiding (VET) gerelateerde studie- of opleidingsperiode (inclusief stages) in het buitenland hebben gehad met een minimale duur van twee weken;
  • het aandeel van afgestudeerden (20–34-jarigen) dat onderwijs en opleiding niet meer dan drie jaar voorafgaand aan het referentiejaar heeft verlaten moet minstens 82 % bedragen.

In 2014 hebben de Europese Commissie en de EU-lidstaten een inventarisatieverricht om de geboekte voortgang te beoordelen en nieuwe prioriteiten te overwegen voor een EU-brede samenwerking op het gebied van onderwijs. Op basis van dit werk heeft de Europese Commissie een voorstel opgesteld voor zes nieuwe prioriteiten voor de periode 2016–20, die in november 2015 is goedgekeurd onder de titel Gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding. De zes nieuwe prioriteitsgebieden betreffen:

  • relevante en hoogwaardige kennis, vaardigheden en competenties die door een leven lang leren worden ontwikkeld en die zich concentreren op leerresultaten voor arbeidsgeschiktheid, innovatie, actief burgerschap en welzijn;
  • inclusief onderwijs, gelijkheid, kansengelijkheid, non-discriminatie en het bevorderen van burgerschapsvaardigheden;
  • een open en innovatieve aanpak in onderwijs en opleiding, onder meer door ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden van het digitale tijdperk;
  • sterke ondersteuning voor leraren, trainers, schoolleiders en ander onderwijspersoneel;
  • transparantie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties om leerprocessen en arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken;
  • duurzame investeringen in en kwaliteit en efficiëntie van onderwijs- en opleidingsstelsels.

Zie ook

Meer informatie van Eurostat

Datavisualisatie

Publicaties

Hoofdtabellen

Regionale onderwijsstatistieken (t_reg_educ)
Participatie in onderwijs en opleiding (t_educ_part)
Deelnamepercentages aan onderwijs van vierjarigen per NUTS 2-regio (tgs00092)
Onderwijs en opleidingsresultaten (t_educ_outc)
Tertiair opleidingsniveau per geslacht, leeftijdsgroep 30-34 jaar en NUTS 1-regio (tgs00105)
Tertiair opleidingsniveau, leeftijdsgroep 25-64 naar geslacht en NUTS 2-regio's (tgs00109)
Voortijdige schoolverlaters in onderwijs en opleiding (tsdsc410)
Voortijdige verlaters van onderwijs- en opleiding per geslacht en NUTS 1-regio (tgs00106)

Databank

Regionale onderwijsstatistieken (reg_educ)
Deelname aan onderwijs en opleiding (educ_part)
Leerlingen en studenten - aanmeldingen (educ_uoe_enr)
Alle onderwijsniveaus (educ_uoe_enra)
Onderwijs en opleidingsresultaten (educ_outc)
Onderwijs- of opleidingsniveau (edat)
Bevolking op onderwijsniveau (edat1)
Overgang van onderwijs naar werk (edat1)
Jongeren op onderwijs- en arbeidsstatus (incl. noch met een baan, noch in onderwijs en opleiding - NEET) (edatt0)
Voortijdige verlaters van onderwijs en opleiding (edatt1)

Speciale sectie

Methodologie / Metadata

Brongegevens voor de tabellen, figuren en kaarten (MS Excel)

Externe links