Statistics Explained

Archive:Nationale rekeningen en bbp


Gegevens geëxtraheerd in augustus 2020.

Geplande bijwerking van het artikel: November 2021.


This Statistics Explained article has been archived on 30 July 2021.


Highlights

Het bbp in de EU-27 is in 2019 toegenomen, voor het zesde jaar op rij; de stijging binnen de eurozone was ook de zesde opeenvolgende stijging.

Divergerende structurele ontwikkelingen in de EU-27 in de afgelopen tien jaar: aandeel van de bouwnijverheid en financiële diensten en verzekeringsdiensten in de totale toegevoegde waarde is gedaald, dat van zakelijke dienstverlening is gestegen.

In 2019 zijn de economische investeringen in de EU-27 voor het zesde opeenvolgende jaar gestegen.

[[File:National accounts and GDP-interactive_FP2020-NL.xlsx]]

Reële BBP-groei, 2009-2019

Nationale rekeningen zijn de bron van veel bekende economische indicatoren die in dit artikel aan de orde komen. Het bruto binnenlands product (bbp) is de meest gebruikte maatstaf voor de totale grootte van een economie, terwijl afgeleide indicatoren zoals het bbp per inwoner per hoofd van de bevolking — bijvoorbeeld in euro’s of gecorrigeerd voor verschillen in prijspeil (zoals uitgedrukt in koopkrachtstandaard, KKS) — op grote schaal worden gebruikt voor een vergelijking van de levensstandaard, of om toezicht te houden op de economische convergentie of divergentie in de Europese Unie (EU).

Bovendien kan de ontwikkeling van specifieke bbp-componenten en bijbehorende indicatoren, zoals die voor economische productie, invoer en uitvoer, (private en publieke) binnenlandse consumptie of investeringen, alsmede van de gegevens betreffende de verdeling van inkomen en besparingen, waardevolle inzichten geven in de drijvende krachten achter een economie en aldus de grondslag vormen voor het ontwerp, het toezicht en de evaluatie van specifiek EU-beleid.

Dit artikel wordt jaarlijks gepubliceerd met jaarlijkse gegevens. Deze editie van 2020 beschrijft alleen de situatie tot en met 2019. Als gevolg daarvan zullen de eerste bevindingen van eventuele COVID-19-gerelateerde gevolgen pas in de editie 2021 van het artikel mogelijk zijn, waarbij de volledige omvang van de crisis pas in latere edities aan het licht komt.

Full article

Ontwikkelingen voor het bbp in de EU-27: groei sinds 2014

De wereldwijde financiële en economische crisis leidde in 2009 tot een ernstige recessie in de EU-27 (zie figuur 1), gevolgd door een herstel in 2010. De crisis begon eerder in Japan en de Verenigde Staten, waar al in 2008 sprake was van negatieve jaarlijkse wijzigingspercentages (in reële termen) voor het bbp, die in 2009 verder daalden en in 2010 weer stegen. De economische productie in China (inclusief Hongkong) bleef daarentegen tijdens de crisis relatief gestaag groeien (bijna 10 % per jaar), vertraagde enigszins in de daarop volgende jaren, maar bleef aanzienlijk hoger dan in enige andere economie in figuur 1.

In 2008 was het al duidelijk in de EU-27 dat er een crisis aan zat te komen, aangezien de groei van het bbp aanzienlijk was verminderd. In 2009 daalde het reële bbp met 4,3 %. Door het herstel in de EU-27 steeg het indexcijfer van het bbp (op basis van kettingindexcijfers volume) in 2010 met 2,2 % en was er in 2011 sprake van een verdere stijging van 1,8 %. Vervolgens daalde het bbp in 2012 met 0,7 % en de verandering in 2013 was verwaarloosbaar, voordat in 2014 een positief wijzigingspercentage werd geregistreerd (1,6 %). Van 2015 tot en met 2018 was de groei relatief stabiel, met 2,0 % tot 2,8 % per jaar. In 2019 vertraagde de groei: er werd in de EU-27 een reële stijging van het bbp met 1,5 % opgetekend.

In de eurozone (EA-19), waren de overeenkomstige wijzigingspercentages vergelijkbaar met die in de EU-27: de in 2009 en 2012 geregistreerde krimp was sterker (-4,5 % en -0,9 %) dan in de EU-27 en de krimp van 2012 werd voortgezet in 2013 (-0,2 %), terwijl er in de EU-27 in 2013 geen verandering te zien was. Hoewel in de eurozone elk jaar sprake was van groei in de EU-27, lag het groeitempo in de eurozone gewoonlijk 0,1 of 0,2 procentpunt lager. In de periode 2009-2019 was de reële bbp-groei in de eurozone dan ook wat zwakker dan in de EU-27 als geheel.

Figuur 1: Reële bbp-groei, 2009-2019
(% verandering in vergelijking met het vorige jaar)
Bron: Eurostat (naida_10_gdp)

Binnen de EU liep de groei van het reële bbp sterk uiteen, zowel van periode tot periode als tussen de EU-lidstaten (zie tabel 1). Na een krimp in alle EU-lidstaten behalve Polen in 2009 herstelde de economische groei zich in 2010 in 23 lidstaten, terwijl er in 2011 eveneens sprake was van groei in 23 van de lidstaten. In 2012 veranderde deze ontwikkeling echter; iets meer dan de helft (14) van de lidstaten meldde een economische expansie, terwijl de productie in de overige lidstaten daalde. Daarna werd in het merendeel van de lidstaten weer groei geregistreerd: in 2013 was de ontwikkeling positief in 16 lidstaten, in 2014 in 23 lidstaten en in 2015 en 2016 in 26 lidstaten. Alle 27 lidstaten registreerden in 2017 een positieve ontwikkeling (de eerste keer dat dit gebeurde sinds 2007) en deden dit opnieuw in 2018 en 2019. De enige lidstaat waar de economie in 2015 en 2016 kromp, was Griekenland, met een daling van respectievelijk 0,4 % en 0,2 %, na een groei van 0,7 % in 2014 en vijf opeenvolgende dalingen in de economische productie in de periode van 2009 tot en met 2013.

Tabel 1: Reële bbp-groei, 2009-2019
Bron: Eurostat (naida_10_gdp)

De hoogste jaarlijkse groeicijfers voor het reële bbp werden in 2019 geregistreerd in Ierland (5,6 %), Hongarije (4,9 %) en Malta (4,7 %), terwijl de laagste percentages werden genoteerd in Duitsland(0,6 %) en Italië (0,6 %).

Gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp gedurende de afgelopen tien jaar 1,6 % in de EU-27 en 1,4 % in de eurozone

Polen registreerde voortdurend positieve wijzigingspercentages tijdens de gehele periode zoals weergegeven in tabel 1, en van de derde landen in de tabel gold dit voor Albanië, Kosovo* (gegevens van 2009 tot en met 2018) en China (gegevens van 2009 tot en met 2018). In België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Frankrijk, Litouwen, Malta, en Slowakije werd in 2017 voor de tiende keer op rij een positief jaarlijks wijzigingspercentage geregistreerd; dit was ook het geval in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten, terwijl Turkije in 2018 voor de negende keer op rij een positief wijzigingspercentage registreerde.

Uit analyses van de laatste tien jaar wordt duidelijk dat de mondiale financiële en economische crisis negatieve gevolgen heeft gehad voor de economieën van de EU-lidstaten. De gemiddelde jaarlijkse groei van de EU-27 en van de eurozone (EZ-19) bedroeg tussen 2009 en 2019 respectievelijk 1,6 % en 1,4 % (zie tabel 1). Volgens deze maatstaf werd de hoogste groei in de lidstaten geregistreerd voor Ierland (gemiddelde jaarlijkse groei van 6,0 %, met inbegrip van een uitzonderlijke toename in 2015 als gevolg van de activiteiten van multinationale ondernemingen), gevolgd door Malta (5,7 %), Estland (3,7 %), Polen (3,6 %) en Litouwen (3,5 %; let op: er is een onderbreking in de reeks). Daarentegen bedroeg de gemiddelde jaarlijkse groei minder dan 1,0 % in Portugal en Italië en de algemene ontwikkeling van het reële bbp was negatief in de periode 2009-2019 in Griekenland.

Vergelijkingen tussen landen worden vaak gemaakt aan de hand van koopkrachtstandaarden (KKS); dit zijn waarden die zijn gecorrigeerd voor verschillen in prijspeil tussen landen. De gegevens in figuur 2 en figuur 3 en in tabel 2 worden uitgedrukt in actuele prijzen en kunnen als gevolg van de inflatie en wisselkoersschommelingen niet worden gebruikt om wijzigingspercentages te berekenen.

In 2019 bedroeg het bbp in de EU-27 in KKS 13,9 biljoen (13 900 miljard) – voor de EU-27 staat één KKS gelijk aan één euro. Het bbp van de EU-27 in KKS bleef in de periode van 2009 tot en met 2019 derhalve van jaar tot jaar achter bij dat van de Verenigde Staten (zie figuur 2; Er zij echter op gewezen dat de KKS-cijfers bestemd zijn voor vergelijkingen tussen de landen en niet voor vergelijkingen in de tijd, aangezien zij om methodologische redenen niet als tijdreeksen zijn te beschouwen). Het is interessant om op te merken dat China in het verleden altijd een lager niveau van economische productie had dan de EU-27 en de Verenigde Staten, maar dat deze situatie is veranderd als gevolg van de snelle transformatie en constante groei van de Chinese economie. Het bbp van China in KKS bereikte in 2013 een niveau dat — voor het eerst — hoger was dan dat voor de EU-27. In 2016 kwam het Chinese bbp in KKS op gelijk niveau met dat van de Verenigde Staten en in 2017 streefde het dat van de Verenigde Staten voorbij (een situatie die China sindsdien heeft gehandhaafd).

Figuur 2: Bbp tegen actuele marktprijzen, 2009-2019
(miljard KKS)
Bron: Eurostat (prc_ppp_ind)

In 2019 was Duitsland goed voor meer dan een vijfde van het bbp van de EU-27 in termen van KKS

De eurozone was in 2019 goed voor 81,1 % van het bbp van de EU-27 (gemeten in KKS), hetgeen lager was dan het aandeel van 83,2 % in 2009. In 2019 waren de grootste vier EU-27-lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje) samen verantwoordelijk voor iets meer dan drie vijfde (60,7 %) van het bbp van de EU-27; dit was 2,0 procentpunt minder dan tien jaar eerder (in 2009). Duitsland alleen al was goed voor 22,4 % van het bbp van de EU-27 in 2019, tegenover 21,5 % in 2009. Het aandeel van de andere drie grootste lidstaten is tussen 2009 en 2019 gedaald, met 1,8 procentpunten in Italië, 1,0 procentpunten in Spanje en 0,1 procentpunten in Frankrijk.

In 2019 bedroeg het gemiddelde bbp per inwoner 31 100 EUR in de hele EU-27.

Om de levensstandaard te evalueren, wordt vaak het bbp per inwoner gebruikt, ofwel het bbp gecorrigeerd voor de omvang van de economie in termen van de bevolkingsomvang: in 2019 bedroeg de bevolking van de EU-27 448 miljoen. In 2019 was het gemiddelde bbp per inwoner voor de EU-27 (in termen van actuele prijzen) 31,1 duizend EUR. Waarden in KKS zijn gecorrigeerd voor de verschillen in prijspeil in de landen. De relatieve positie van individuele landen kan worden uitgedrukt in de vorm van een vergelijking met het EU-27-gemiddelde, dat is gelijkgesteld aan 100 (zie de rechterhelft van tabel 2). Op basis van deze indicator werd de hoogste waarde van de EU-27-lidstaten geregistreerd in Luxemburg, waar het bbp per inwoner in KKS in 2019 ongeveer 2,6 maal zo hoog was als het gemiddelde van de EU-27 (deels verklaard door het grote aantal grensoverschrijdende werknemers uit België, Frankrijk en Duitsland). In Bulgarije daarentegen bedroeg het bbp per inwoner iets meer dan de helft van het EU-27-gemiddelde.

Tabel 2: Bbp tegen actuele marktprijzen, 2009 en 2017-2019
Source: Eurostat (prc_ppp_ind)

De ontwikkeling van de KKS-waarden in het afgelopen decennium wijst op een zekere convergentie in de levensstandaard. De meeste lidstaten die in 2004, 2007 en 2013 lid werden van de EU, hadden in 2009 een bbp dat enigszins lager was dan het EU-27-gemiddelde. In 2019 zaten zij, ondanks enige tegenslagen tijdens de wereldwijde financiële en economische crisis, al dichter bij dit gemiddelde — zie figuur 3. Cyprus was een uitzondering, aangezien het van boven het EU-27-gemiddelde (106 % van het EU-27-gemiddelde in 2009) zakte naar een positie onder het EU-gemiddelde (89 %). Van de oudere lidstaten zijn Italië en Spanje ook overgegaan van een positie boven het EU-27-gemiddelde naar een positie eronder. Griekenland en Portugal gingen verder onder het EU-27-gemiddelde. De positie van Denemarken, Duitsland en Luxemburg is verder gestegen boven het EU-27-gemiddelde, en dat geldt nog sterker voor Ierland. De overige EU-15 lidstaten — Oostenrijk, België, Frankrijk, Zweden, Finland en Nederland — zijn gedaald van een positie ruim boven het EU-27-gemiddelde in 2009 naar een positie dichter bij (maar nog steeds boven) het EU-27-gemiddelde in 2019.

Figuur 3: Bbp per hoofd van de bevolking tegen actuele marktprijzen, 2009 en 2019
(EU-27 = 100; op basis van KKS per inwoner)Bron: Eurostat (prc_ppp_ind)

Bruto in de EU-27 toegevoegde waarde per economische activiteit

Bijna driekwart van de totale in 2019 toegevoegde waarde van de EU-27 werd gegenereerd binnen de dienstensector

Wat het bbp aan de productiezijde betreft, wordt in tabel 3 een overzicht gegeven van het relatieve belang van tien economische activiteiten (zoals gedefinieerd per NACE Rev. 2) wat betreft hun bijdrage aan de totale bruto toegevoegde waarde tegen huidige basisprijzen.

Tussen 2009 en 2019 steeg het aandeel van de industrie in de toegevoegde waarde van de EU-27 met 0,7 procentpunten tot 19,7 %, en streefde daardoor het aandeel van handel, vervoer, accommodatie en horeca voorbij en was het grootste van deze tien activiteiten; het aandeel van de totale bruto toegevoegde waarde in de handel, vervoer, accommodatie en horeca was in 2009 en 2019 identiek met 19,3 %. De grootste stijging in deze periode – een stijging met 1,1 procentpunten van 10,2 % tot 11,3 % – werd geregistreerd voor vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten, administratieve en ondersteunende diensten — hierna “zakelijke dienstverlening” genoemd — die de op drie na grootste activiteit zijn geworden en de vastgoedactiviteiten overtroffen. De enige andere activiteiten die een groter aandeel opleverden, waren informatie- en communicatiediensten (een stijging van 0,3 procentpunten tot 5,0 %) en landbouw, bosbouw en visserij (+ 0,1 procentpunten tot 1,8 %).

De twee na grootste activiteit in 2019 (op basis van bruto toegevoegde waarde) was openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. waarvan het aandeel van de toegevoegde waarde in 2019 daalde met 0,6 procentpunten tot 18,7 %. De andere activiteiten met een vergelijkbare sterke daling van hun aandeel in de productie waren de bouwnijverheid (een daling van 0,6 procentpunten tot 5,6 %) en financiële en verzekeringsdiensten (een daling van 0,7 procentpunten tot 4,5 %). Van de twee overige activiteiten daalde het aandeel in de productie in mindere mate: het aandeel van de vastgoedactiviteiten daalde met 0,1 procentpunten tot 10,8 % en kwam daarmee van de vierde naar de vijfde grootste activiteit; de op een na kleinste bijdrage (vóór landbouw, bosbouw en visserij) kwam voor rekening van kunst, amusement en andere diensten, waarvan het aandeel met 0,3 procentpunten daalde tot 3,3 %.

Tabel 3: Bruto toegevoegde waarde tegen huidige basisprijzen, 2009 en 2019
(percentage van de totale bruto toegevoegde waarde)
Bron: Eurostat (nama_10_a10)

De dienstensector droeg in 2019 72,9 % bij aan de totale bruto toegevoegde waarde van de EU-27, tegenover 73,2 % in 2009. Het relatieve belang van de dienstensector in Luxemburg, Malta, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Nederland, België en Portugal was bijzonder hoog; in deze landen waren zij goed voor ten minste driekwart van de totale toegevoegde waarde. Het aandeel van de diensten bedroeg daarentegen tussen 61 % en 66 % in Ierland, Tsjechië, Roemenië, Polen, Slowakije, Slovenië en Hongarije, waar industrie een relatief hoog aandeel had.

Divergerende ontwikkelingen van economische activiteiten in de afgelopen tien jaar

De structurele verandering is, althans ten dele, het gevolg van verschijnselen zoals technologische verandering, ontwikkelingen in relatieve prijzen, outsourcing en globalisering, die er vaak toe leiden dat de productieactiviteiten en bepaalde diensten (die op afstand kunnen worden verleend, bijvoorbeeld online of door middel van callcenters) worden verplaatst naar regio’s met lagere loonkosten, zowel binnen als buiten de EU-27. Bovendien werden diverse activiteiten in het bijzonder getroffen door de wereldwijde financiële en economische crisis en de nasleep ervan, maar voor de meeste activiteiten was de impact het sterkst tussen 2007 en 2009, dat wil zeggen vóór de tijdreeksen in de figuren 4 en 5.

Tussen 2009 en 2014 fluctueerde de productie van landbouw, bosbouw en visserij in de EU-27, met veranderingspercentages variërend van -4,7 % tot 5,4 %. Daarna waren de veranderingen gematigder, met dalingen van 0,7 % en 1,1 % in 2015 en 2016, gevolgd door drie relatief kleine uitbreidingen (0,4 % -1,3 %) tussen 2017 en 2019. In totaal was de output 5,0 % hoger in 2019 dan in 2009. De industriële productie in de EU-27 steeg tussen 2009 en 2011 met 11,9 % als gevolg van de crisis, maar daalde tussen 2011 en 2013 met 2,3 %. Daarna groeide de industriële productie in de komende vier jaar relatief snel (met een jaarlijkse stijging tussen 2,4 % en 3,3 %) en met een gematigder tempo (1,9 %) in 2018, en liet in 2019 een afname van 0,5 % zien. De industriële productie was 24,5 % hoger in 2019 dan in 2009. De bouwsector kreeg de meest langdurige krimp te verwerken, met een productiedaling van 14,9 % in de hele EU-27 tussen 2009 en 2013 (was ook reeds gekrompen in 2008 en 2009); in deze periode daalde de productie jaar op jaar. De groei van 1,6 % die de bouwnijverheid in 2015 liet zien (in 2014 waren er geen veranderingen) was derhalve de eerste groei in acht jaar, en deze werd gevolgd door een groei tussen 1,3 % en 3,8 % tot in 2019. Ondanks deze recente periode van aanhoudende groei was de productie van de bouwnijverheid in 2019 3,4 % lager dan in 2009 (en dus aanzienlijk lager dan vóór het begin van de crisis).

Twee dienstenactiviteiten — informatie- en communicatiediensten en vastgoedactiviteiten — vertoonden elk jaar tussen 2009 en 2019 een positieve groei. Een soortgelijke situatie werd geregistreerd voor zakelijke dienstverlening, met uitzondering van een bescheiden daling met 0,2 % in 2012, voor openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening – behalve een ongewijzigde situatie in 2012 en een lichte daling met 0,1 % in 2013 – en voor distributie, vervoer, accommodatie en horeca, met uitzondering van een daling met 0,5 % in 2013. De snelste algemene groei tussen 2009 en 2019 in deze categorie maakte informatie en communicatie door: de output in 2019 was 48,9 % hoger dan in 2009; de traagste groei kwam voor rekening van openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening.(stijging van 9,5 % in totaal). De twee overige dienstenactiviteiten — financiële diensten en verzekeringen, alsook kunst, amusement en andere diensten — registreerden beide tussen 2009 en 2019 drie jaar van dalende productie en in totaal een relatief bescheiden groei, van respectievelijk 5,4 % en 4,8 %.

In 2019 was voor alle activiteiten in de EU-27 sprake van groei in de bruto toegevoegde waarde ten opzichte van 2018, behalve voor industrie. De activiteiten die de sterkste groei vertoonden, waren informatie- en communicatiediensten (3,9 %) en de bouwnijverheid (3,4 %). De industriële productie daalde met 0,5 %, terwijl de traagste groei van de andere activiteiten plaatsvond voor landbouw, bosbouw en visserij (0,4 %).

Figuur 4: Ontwikkeling van de reële bruto toegevoegde waarde, EU-27, 2009-2019
(2010 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_a10)


Figuur 5: Ontwikkeling van de reële bruto toegevoegde waarde, EU-27, 2009-2019
(2010 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_a10)

Arbeidsproductiviteit

Teneinde de gevolgen van inflatie te neutraliseren, kan de arbeidsproductiviteit per werknemer worden berekend aan de hand van gegevens die zijn gecorrigeerd voor prijsveranderingen. Een analyse van de arbeidsproductiviteit per werknemer in reële termen (gebaseerd op veranderingen in de kettingindexcijfers volume) in de tienjarige periode van 2009 tot en met 2019 laat een stijging zien voor de meeste economische activiteiten in de EU-27. De grootste stijgingen in productiviteit werden geregistreerd voor landbouw, bosbouw en visserij (over het geheel met 30,1 %), industrie (24,3 %) en informatie- en communicatiediensten (22,8 %) — zie figuur 6. Een exacte vergelijking van de niveaus van arbeidsproductiviteit in reële termen tussen activiteiten kan alleen worden gemaakt voor referentiejaar 2010, als gevolg van de non-additiviteit van de kettingindexcijfers volume.

Figuur 6: Reële arbeidsproductiviteit, EU-27, 2009, 2014 en 2019
(1 000 EUR per werknemer)
Bron: Eurostat (nama_10_a10) en (nama_10_a10e)

Verdere gegevens over de ontwikkeling van de reële arbeidsproductiviteit, gemeten per werknemer of per gewerkt uur, worden weergegeven in Tabel 4. De arbeidsproductiviteit per werknemer nam tussen 2009 en 2019 in bijna alle EU-27-lidstaten toe in reële termen, waarbij alleen Griekenland een daling registreerde (geen gegevens beschikbaar voor Malta). In dezelfde periode steeg de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur in alle EU-27-lidstaten, met uitzondering Griekenland (ook hier geen gegevens beschikbaar voor Malta). Als de lidstaten met een onderbreking in de gegevensreeks niet worden meegenomen (zie tabel 4), werden de grootste (procentuele) stijgingen voor beide indicatoren van reële arbeidsproductiviteit geregistreerd in Roemenië, Bulgarije, Estland en Letland, terwijl de laagste (afgezien van Griekenland) werden geregistreerd in Luxemburg en Italië.

Tabel 4: Reële arbeidsproductiviteit, 2009, 2014 en 2019
Bron: Eurostat (nama_10_gdp) en (nama_10_a10_e)

Consumptieve bestedingen

Wat een analyse van de ontwikkeling van de bestanddelen van het bbp volgens de bestedingenmethode betreft, kan worden opgemerkt dat de consumptieve bestedingen in de EU-27 qua volume met 10,8 % stegen tussen 2009 en 2019 (zie figuur 7); dit ondanks een lichte daling in 2012 en 2013. Tussen 2009 en 2019 stegen de consumptieve bestedingen van de overheid iets langzamer, namelijk met + 10,0 %. In diezelfde periode waren de bruto-investeringen relatief instabiel: zij stegen tussen 2009 en 2011 met 8,2 %, daalden met bijna hetzelfde percentage (8,1 %) tussen 2011 en 2013 en volgden vervolgens een opwaartse trend tot en met 2019, met een groei van 26,9 % tussen 2013 en 2019. De groei van de uitvoer overschreed de groei van de invoer tussen 2009 en 2013 en in 2017, terwijl de invoer in vijf van de zes jaren van 2014 tot en met 2019 sneller toenam. In de periode 2009-2019 steeg de uitvoer in totaal met 61,0 % terwijl de invoer steeg met 55,3 %.

Figuur 7: Ontwikkelingen van de reële consumptieve bestedingen, bruto-investeringen, uitvoer en invoer, EU-27, 2009-2019
(2010 = 100)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)

Na de inzinking in 2009 zijn de consumptieve bestedingen van de huishoudens en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens in de EU-27 in 2010 gestegen (0,9 % qua volume) en in 2011 (0,3 %), maar in 2012 (0,9 %) en 2013 (0,5 %) weer gedaald. Daarna stegen deze uitgaven gedurende zes opeenvolgende jaren met een aanvankelijke stijging van 1,1 % tot 2,2 %, alvorens te vertragen tot 1,6 % in 2019.

In 2010 stegen de overheidsuitgaven qua volume in de EU-27 langzamer en dit groeipercentage bleef relatief stabiel (tussen -0,2 % en 0,4 %) tussen 2011 en 2013. Vervolgens, van 2014 tot en met 2019, werd de stijging weer wat sterker (tussen 1,0 % en2,0 %).

Investeringen

Ondanks een stijging in 2011 (2,0 %), wisten de bruto-investeringen in vaste activa van de EU-27 zich niet volledig te herstellen van de scherpe daling in 2009 (-11,3 %), waardoor in 2012 en 2013 opnieuw sprake was van neergang. In de periode 2014-2019 namen de bruto-investeringen in vaste activa in de EU-27 echter toe, met jaarlijks tussen 2,1 % en 5,6 %.

Figuur 8: Reële jaarlijkse procentuele wijziging in de uitgavencomponenten van het bbp, EU-27, 2009-2019
(%)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)

Afgezet tegen de actuele prijzen, bedroegen de consumptieve bestedingen door huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens in 2019 53,2 % van het bbp van de EU-27, terwijl het aandeel van de bruto-investeringen 22,5 % en het aandeel van de overheidsuitgaven 20,6 % bedroeg (zie figuur 9); de externe balans van goederen en diensten was 3,8 % (zie figuur 9).

Figuur 9: Uitgavencomponenten van het bbp tegen actuele marktprijzen, EU-27, 2019
(percentage van het bbp)
(%)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp), (tec00009), (tec00010), (tec00011) en (tec00110)

Tussen de EU-27-lidstaten was er een grote variatie in de intensiteit van de investeringen (zie figuur 10) en dit kan gedeeltelijk een weerslag zijn van de verschillende fasen van de economische ontwikkeling en van de groeidynamiek gedurende de laatste jaren. In 2019 bedroegen de bruto-investeringen in vaste activa (uitgedrukt in actuele prijzen) als percentage van het bbp 22,1 % in de EU-27 en bijna hetzelfde (22,0 %) in de eurozone. Zij waren veruit het hoogst in Ierland (45,6 %), terwijl ook Hongarije (28,6 %), Tsjechië (26,2 %) en Estland (26,1 %) aandelen boven 25,0 % registreerden. Het laagste aandeel werd gemeld in Griekenland (11,4 %).

Figuur 10: Bruto-investeringen in vaste activa tegen actuele marktprijzen, 2019
(percentage van het bbp)
(%)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)

Veruit de meeste investeringen in de EU-27 werden gedaan door de particuliere sector. Dit kan worden afgelezen uit tabel 5: in 2019 waren de investeringen van bedrijfsleven en huishoudens goed voor 19,4 % van het bbp van de EU-27, terwijl het overeenkomstige cijfer voor overheidsinvesteringen 3,0 % bedroeg. In verhouding tot het bbp hadden Hongarije en Cyprus (beide 5,8 %; gegevens over 2018) de hoogste overheidsinvesteringen, terwijl de investeringen door de particuliere zakelijke sector het hoogst waren in Ierland (19,1 %; gegevens over 2018), Tsjechië (16,9 %) en Zweden (16,4 %). De investeringen door huishoudens waren het hoogst in Finland (7,2 %) en Duitsland (7,1 %; gegevens over 2018). De investeringen door huishoudens (als percentage van het BBP) in 2018 waren aanzienlijk lager dan in 2009 in Griekenland, Cyprus, Spanje en Ierland, terwijl deze opmerkelijk hoger waren in Roemenië (2019 in vergelijking met 2009).

Tabel 5: Investeringen tegen actuele marktprijzen, 2009, 2014 en 2019
(percentage van het bbp)
Bron: Eurostat (nasa_10_ki)

Inkomen

Uit een analyse van het bbp in de EU-27 aan de inkomstenkant blijkt dat de verdeling ervan over de productiefactoren van inkomen uit het productieproces werd gedomineerd door de beloning van werknemers, een bedrag dat goed was voor 47,5 % van het bbp tegen actuele marktprijzen in 2019. Het aandeel van het bruto-exploitatieoverschot en het gemengde inkomen bedroeg 40,6 % van het bbp, terwijl dat van de belastingen op productie en invoer verminderd met de subsidies 11,9 % was (zie figuur 11). In Ierland was het aandeel van de beloning van werknemers in het bbp het laagst (28,2 %), gevolgd door Griekenland (34,7 %), terwijl percentages hoger dan 50,0 % werden geregistreerd in Slovenië, Frankrijk, Denemarken en Duitsland (waar het aandeel 53,6 % bedroeg). Wat Ierland betreft, is het bijzonder lage aandeel een gevolg van globalisering.

Figuur 11: Distributie van inkomen tegen actuele marktprijzen, 2019
(percentage van het bbp)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)

De inkomensaggregaten hadden zich in 2011 hersteld van hun verliezen tijdens de financiële en economische crisis. De inkomsten uit de beloning van werknemers namen tussen 2009 en 2019 elk jaar toe in de EU-27, met een stijging van 30,5 % in deze periode (in huidige prijzen). Voor het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen was de totale groei bijna gelijk (een stijging van 29,9 %); deze stijging bestond uit jaarlijkse verhogingen per jaar, met uitzondering van 2012. De inkomsten uit belastingen op productie en invoer stegen tussen 2009 en 2019 elk jaar, wat resulteerde in een totale groei van 43,1 %.

Figuur 12: Ontwikkeling van inkomen tegen actuele marktprijzen, EU-27, 2009-2019
(2009 = 100)
(%)
Bron: Eurostat (nama_10_gdp)

Consumptie van de huishoudens

De consumptieve bestedingen van de huishoudens waren in 2019 in 17 van de EU-27-lidstaten goed voor ten minste de helft van het bbp (tegen actuele marktprijzen); dit aandeel was het hoogst in Griekenland (65,2 %) en Cyprus (63,9 %). Dit aandeel was daarentegen het laagst in Luxemburg (27,8 %) terwijl dit land toch veruit de hoogste gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per inwoner had (KKS 23 010) – zie tabel 6 – ook na correctie voor verschillen in prijspeil tussen de lidstaten.

Tabel 6: Consumptieve bestedingen van huishoudens, 2009, 2014 en 2019
Bron: Eurostat (nama_10_gdp) en (nama_10_pc)

Afgezien van Luxemburg waren de gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per inwoner in termen van KKS in 2019 ook relatief hoog in Oostenrijk (KKS 19 990) en Duitsland (KKS 19 450). Daarentegen was Bulgarije de enige EU-27-lidstaat die gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per inwoner van minder dan 10 000KKS rapporteerde.

Een analyse van de reële ontwikkelingen in de gemiddelde consumptieve bestedingen van de huishoudens per inwoner in euro’s (op basis van kettingindexcijfers volume) voor de periode 2014-2019, toont aan dat de snelste groei werd geregistreerd in Roemenië, Bulgarije, Hongarije en Litouwen. Oostenrijk registreerde de traagste stijging van de consumptieve bestedingen van de huishoudens per inwoner, met een gemiddelde van 0,4 % per jaar in de periode van 2014 tot en met 2019, terwijl stijgingen met een gemiddelde van minder dan 1,0 % per jaar werden geregistreerd in Luxemburg (0,5 %) en Griekenland (0,8 %).

Brongegevens voor tabellen en grafieken

Gegevensbronnen

Het Europese systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR) verschaft de methodiek voor nationale rekeningen in de EU. De huidige versie, ESA 2010 (in het Engels), werd in mei 2013 vastgesteld en wordt sinds september 2014 geïmplementeerd. Deze versie is volledig in overeenstemming met wereldwijde richtlijnen voor nationale rekeningen, het SNA van 2008 (in het Engels). De meeste EU-27-lidstaten hebben in augustus tot en met oktober 2019 een benchmarkherziening verricht. Zie voor meer details de website van Eurostat en met name dit document.

Bbp en belangrijkste componenten

De belangrijkste aggregaten van de nationale rekeningen worden verzameld bij institutionele eenheden, en met name niet-financiële of financiële vennootschappen, de overheid, huishoudens, en instellingen zonder winstoogmerk.

Gegevens binnen het domein van de nationale rekeningen omvatten informatie over bbp-componenten, werkgelegenheid, consumptieaggregaten en besparingen. Veel van deze variabelen worden berekend op jaarbasis en op kwartaalbasis.

Het bbp is de centrale maatstaf van de nationale rekeningen, waarmee de economische positie van een land (of regio) samenvattend wordt weergegeven. Het kan via verschillende benaderingen worden berekend: de op productie gebaseerde benadering; de op uitgaven gebaseerde benadering, en de op inkomen gebaseerde benadering.

Bij een analyse van het BBP per inwoner blijft de absolute omvang van de bevolking buiten beschouwing, waardoor een vergelijking tussen verschillende landen gemakkelijker wordt. Het BBP per inwoner is een brede economische indicator van de levensstandaard. De in nationale valuta beschikbare bbp-gegevens kunnen worden omgezet in koopkrachtstandaarden (KKS), niet door gebruik te maken van wisselkoersen, maar door gebruik te maken van koopkrachtpariteiten (KKP’s). Deze bieden een betere weergave van de koopkracht van de verschillende valuta’s, waardoor de verschillen in prijspeil tussen de landen geëlimineerd worden. Het volume-indexcijfer van het bbp per inwoner in KKS wordt uitgedrukt in verhouding tot het gemiddelde van de EU-27 (dat wordt vastgesteld op 100). Indien de index van een land hoger/lager dan 100 is, is van dat land het niveau van het bbp per hoofd van de bevolking boven/onder het EU-27-gemiddelde. Deze index is bedoeld voor vergelijkingen tussen landen, en niet voor vergelijkingen op basis van opeenvolgende tijdvakken.

De berekening van de jaarlijkse procentuele wijziging van het bbp met behulp van kettingindexcijfers volume (reële veranderingen), is bedoeld om vergelijkingen van de dynamiek van de economische ontwikkelingen mogelijk te maken, zowel in de loop van de tijd als tussen de economieën van verschillende omvang, ongeacht de prijsniveaus.

Aanvullende gegevens

De economische productiviteit kan ook worden geanalyseerd per activiteit. Op het meest geaggregeerde niveau van de analyse dat wordt gebruikt voor nationale rekeningen zijn tien NACE-rubrieken vastgesteld: landbouw, bosbouw en visserij; industrie; bouwnijverheid; handel en distributie, vervoer, accommodatie en horeca; informatie en communicatiediensten; financiële diensten en verzekeringen; vastgoedactiviteiten; vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten; administratieve en ondersteunende diensten; openbaar bestuur, defensie, onderwijs, menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening; kunst, amusement, recreatie, overige diensten, huishoudens, extraterritoriale organisaties en lichamen.

Een analyse van de productie per activiteit in de tijd kan worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van een maatstaf voor het volume (reële veranderingen) – met andere woorden, door middel van deflatie van de waarde van de productie om de gevolgen van prijsschommelingen te neutraliseren. Op elke activiteit afzonderlijk wordt een deflatie toegepast ter aanpassing aan de prijsschommelingen van de ermee samenhangende producten.

Er wordt een nieuwe reeks gegevens van nationale rekeningen gebruikt in de context van concurrentiekrachtanalyses, met name indicatoren met betrekking tot de productiviteit van de arbeidskrachten, zoals de arbeidsproductiviteitsmaatstaven. Productiviteitsmaatstaven uitgedrukt in KKS zijn bijzonder nuttig voor vergelijkingen tussen landen. Het bbp per werknemer is bedoeld om een algemene indruk van de productiviteit van de nationale economieën te geven. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat deze maatstaf afhankelijk is van de structuur van de totale werkgelegenheid en bijvoorbeeld kan worden verlaagd door een verschuiving van voltijds werk naar deeltijdwerk. Het bbp per gewerkt uur geeft een duidelijker beeld van de productiviteit, aangezien de mate van deeltijdwerk van land tot land en van activiteit tot activiteit sterk varieert.

Jaarlijkse informatie over de consumptieve bestedingen van de huishoudens kan worden verkregen uit nationale rekeningen die via een macro-economische benadering zijn opgesteld. Een alternatieve bron voor de analyse van de huishoudelijke uitgaven is het budgetonderzoek: de informatie voor dat onderzoek wordt verkregen door de huishoudens te vragen een dagboek van hun aankopen bij te houden. Via deze methode wordt op een veel gedetailleerdere manier de aankopen van goederen en diensten geregistreerd en het zorgt er tevens voor dat van meer soorten sociaal-economische analyse gebruikt kan worden gemaakt. Het budgetonderzoek wordt slechts om de vijf jaar uitgevoerd en bekendgemaakt: het meest recente referentiejaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, is 2015, hoewel op het moment van schrijven nog voor twee EU-27-lidstaten (Denemarken en Frankrijk) geen gegevens beschikbaar zijn.

Achtergrond

Europese instellingen, regeringen, centrale banken en andere economische en sociale organen in de publieke en in de private sector hebben behoefte aan een reeks vergelijkbare en betrouwbare statistieken waarop zij hun besluiten kunnen baseren. Nationale rekeningen kunnen worden gebruikt voor verschillende soorten analyse en evaluatie. Het gebruik van internationaal aanvaarde begrippen en definities maakt een analyse van verschillende economieën mogelijk, zoals de onderlinge afhankelijkheid van de economieën van de EU-lidstaten, dan wel een vergelijking tussen de Europese Unie en derde landen.

Analyse van de conjunctuur en het macro-economisch beleid

Eén van de belangrijkste toepassingen van gegevens van de nationale rekeningen is de noodzakelijke ondersteuning van Europese economische beleidsbeslissingen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Economische en Monetaire Unie (EMU) met kortetermijnstatistieken van hoge kwaliteit die het toezicht op macro-economische ontwikkelingen mogelijk maken en waarop macro-economisch beleidsadvies kan worden gebaseerd. Zo is één van de meest fundamentele en langlopende vormen van gebruik van de nationale rekeningen het kwantificeren van de groei van een economie: eenvoudig gezegd is dit de groei van het bbp. De kerncijfers van de nationale rekeningen worden met name gebruikt voor de ontwikkeling van en het toezicht op macro-economisch beleid, terwijl gedetailleerde gegevens van de nationale rekeningen ook kunnen worden gebruikt voor de uitwerking van sectoraal of industrieel beleid, met name via een analyse van input/outputtabellen.

Sinds het begin van de EMU in 1999 is de Europese Centrale Bank (ECB) één van de belangrijkste gebruikers van de nationale rekeningen. De strategie van de ECB om de risico's voor de prijsstabiliteit te beoordelen, is gebaseerd op twee analytische perspectieven, waarnaar wordt verwezen als de twee pijlers: economische analyse en monetaire analyse. Een groot aantal monetaire en financiële indicatoren wordt aldus beoordeeld aan de hand van andere relevante gegevens die het mogelijk maken om de monetaire, financiële en economische analyse met elkaar te combineren: bijvoorbeeld de belangrijkste aggregaten van de nationale rekeningen. Op deze wijze kunnen monetaire en financiële indicatoren worden geanalyseerd binnen de context van de rest van de economie.

Het directoraat-generaal Economische en Financiële zaken ziet toe op de economische ontwikkelingen. De EU heeft een jaarlijkse cyclus voor de coördinatie van economisch beleid: het Europees semester. Elk jaar verricht de Europese Commissie een gedetailleerde analyse van de door de EU-lidstaten geplande begrotings-, macro-economische en structurele hervormingen en doet landenspecifieke aanbevelingen voor de 12-18 maanden erna.

Het directoraat-generaal Economische en Financiële zaken stelt ook vier keer per jaar (najaar, winter, voorjaar en zomer), in onderlinge afstemming met de jaarlijkse cyclus van het Europees semester, de macro-economische prognoses op. Deze prognoses bestrijken alle EU-lidstaten om prognoses voor de eurozone en de Europese Unie uit af te leiden, en omvatten vaak ook verwachtingen voor kandidaat-lidstaten en voor sommige derde landen.

De analyse van de overheidsfinanciën door middel van nationale rekeningen is een ander gangbaar gebruik van deze statistieken. Binnen de Europese Unie is een specifieke toepassing ontwikkeld met betrekking tot de convergentiecriteria voor de EMU, waarvan er twee rechtstreeks de openbare financiën betreffen. Deze criteria zijn vastgesteld op basis van gegevens uit de nationale rekeningen, te weten het overheidstekort en de overheidsschuld ten opzichte van het BBP. Zie het artikel over statistieken over de financiële posities van overheden voor meer informatie.

Regionaal, structureel en sectoraal beleid

Naast de analyse van de conjunctuurcyclus en het macro-economisch beleid zijn er nog andere beleidsgerelateerde doelen waarvoor de gegevens van nationale en regionale rekeningen in de EU worden gebruikt, vooral wat regionale, structurele en sectorale kwesties betreft.

De toewijzing van uitgaven in het kader van de structuurfondsen is ten dele gebaseerd op de regionale rekeningen. Voorts worden regionale statistieken gebruikt voor de evaluatie achteraf van de resultaten van het regionaal beleid en het cohesiebeleid.

Een economie die werkt voor de mensen is een strategische prioriteit voor de EU en haar lidstaten. Ter ondersteuning van deze strategische prioriteiten worden de gemeenschappelijke beleidsvormen toegepast in alle sectoren van de economie van de Europese Unie, terwijl de lidstaten hun eigen nationale structurele hervormingen (in het Engels) doorvoeren.

De Europese Commissie verricht economische analyses die bijdragen tot de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) door de doelmatigheid van de verschillende ondersteuningsmechanismen te analyseren en een langetermijnvisie te ontwikkelen. Dit omvat onderzoek, analyses en effectbeoordelingen over onderwerpen die verband houden met landbouw en de plattelandseconomie in de Europese Unie en derde landen, deels met gebruikmaking van de landbouwrekeningen.

De vaststelling van streefcijfers, benchmarking en bijdragen

Het beleid binnen de EU stelt in toenemende mate doelen op de middellange en lange termijn vast, die al dan niet bindend zijn. Voor sommige beleidsgebieden wordt het niveau van het bbp gebruikt als noemer van de benchmark, bijvoorbeeld door de doelstelling voor de uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling vast te stellen op 3,00 % van het bbp (wat één van de streefcijfers van Europa 2020 is).

De nationale rekeningen worden ook gebruikt om, aan de hand van de basisvoorschriften die zijn vastgelegd in een besluit van de Raad, de middelen van de Europese Unie vast te stellen. Het totale bedrag aan eigen middelen dat nodig is voor de financiering van de begroting van de Europese Unie wordt bepaald door de totale uitgaven verminderd met diverse opbrengsten en de maximale omvang van de eigen middelen is gekoppeld aan het bruto nationaal inkomen (BNI) van de Europese Unie.

De gegevens van de nationale rekeningen worden niet alleen gebruikt om de begrotingsbijdragen binnen de Europese Unie vast te stellen, maar ook voor de bepaling van de bijdragen aan andere internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties (VN). De bijdragen aan de VN-begroting zijn gebaseerd op het bruto nationaal inkomen, in combinatie met een aantal aanpassingen en grenswaarden.

Analisten en voorspellers

Nationale rekeningen worden ook op grote schaal gebruikt door analisten en onderzoekers om de economische situatie en de ontwikkelingen te onderzoeken. Sociale partners, zoals vertegenwoordigers van bedrijven (bijvoorbeeld beroepsverenigingen) of vertegenwoordigers van werknemers (bijvoorbeeld vakbonden), hebben zelf ook belang bij de nationale rekeningen voor de analyse van de ontwikkelingen die van invloed zijn op de arbeidsverhoudingen. Daarnaast gebruiken de onderzoekers en analisten de nationale rekeningen voor conjunctuurcyclusanalyse, voor het analyseren van langdurige economische cycli en om deze te relateren aan economische, politieke of technologische ontwikkelingen.

Direct access to

Other articles
Tables
Database
Dedicated section
Publications
Methodology
Visualisations




Main GDP aggregates (t_nama_10_ma)
Auxiliary indicators (population, GDP per capita and productivity) (t_nama_10_aux)
Basic breakdowns of main GDP aggregates and employment (by industry and by assets) (t_nama_10_bbr)
Detailed breakdowns of main GDP aggregates (by industry and consumption purpose) (t_nama_10_dbr)
Regional economic accounts - ESA 2010 (t_nama_10reg)
Main GDP aggregates (nama_10_ma)
Auxiliary indicators (population, GDP per capita and productivity) (nama_10_aux)
Basic breakdowns of main GDP aggregates and employment (by industry and by assets) (nama_10_bbr)
Detailed breakdowns of main GDP aggregates (by industry and consumption purpose) (nama_10_dbr)
Breakdowns of non-financial assets by type, industry and sector (nama_10_nfa)
Regional economic accounts (nama_10reg)

Voetnoten

*Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244/1999 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.