Statistics Explained

Archive:Lonen en loonkosten


Gegevens van april 2020.

Geplande bijwerking van het artikel: juli 2021.


This Statistics Explained article has been archived on 21 December 2020.


Highlights

In 2019 bedroegen de gemiddelde loonkosten per uur in de EU 27 27,70 EUR, variërend van 6,00 EUR in Bulgarije tot 44,70 EUR in Denemarken.
In 2018 was de niet-gecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU 27 14,8 %, variërend van 3,0 % in Roemenië tot 22,7 % in Estland.
In 2019 was het nettojaarloon van een gemiddelde alleenstaande werknemer zonder kinderen in de EU 27 23 600 EUR, variërend van 6 000 EUR in Bulgarije tot 42 600 EUR in Luxemburg.
In 2019 was het nettojaarloon van een gemiddeld werkend stel met twee kinderen in de EU 27 50 500 EUR, variërend van 12 100 EUR in Bulgarije tot 94 600 EUR in Luxemburg.
[[File:Wages_and_labour_costs_FP2020-interactive-NL.XLSX]]

Schatting van de loonkosten per uur, 2019

Dit artikel presenteert en vergelijkt de cijfers over lonen en loonkosten (de uitgaven van werkgevers aan personeel) in de lidstaten van de Europese Unie (EU), in het Verenigd Koninkrijk en in de kandidaat-lidstaten van de EU en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA).

Arbeid speelt een belangrijke rol in de werking van de economie. Het bedrijfsleven ziet arbeid als kosten (loonkosten) die niet alleen bestaan uit lonen en salarissen van werknemers, maar ook uit indirecte loonkosten: hoofdzakelijk de door de werkgever af te dragen sociale premies. Deze kosten vormen daarmee een van de belangrijkste bepalende factoren voor het concurrentievermogen van bedrijven. Het concurrentievermogen wordt echter ook beïnvloed door kapitaalkosten (bijvoorbeeld rente op leningen en dividend op aandelen) en door elementen die niet op de prijs betrekking hebben, zoals ondernemerschap, vaardigheden en arbeidsproductiviteit, innovatie en het in de markt positioneren van het merk of de producten.


Full article


Componenten van de loonkosten

Voor werknemers betekent de ontvangen compensatie voor hun arbeid (meestal loon of salaris genoemd) over het algemeen hun belangrijkste bron van inkomen. Deze bepaalt dus in belangrijke mate de mogelijkheden die zij hebben om geld uit te geven of te sparen. Aangezien het brutoloon of bruto-inkomen ook de sociale premies ten laste van de werknemer inhoudt, wordt het netto-inkomen berekend door deze premies, en andere door de overheid opgelegde bedragen (zoals inkomstenbelasting) van het bruto-inkomen af te trekken. Over het algemeen is het belastingbedrag afhankelijk van de huishoudsituatie: met name van het inkomen en de samenstelling van het huishouden. Voor een aantal kenmerkende huishoudsituaties worden de netto-inkomsten berekend.

In afbeelding 1 wordt een samenvatting gegeven van de verhouding tussen nettoloon, brutoloon/-salaris en loonkosten.

Afbeelding 1: Componenten van de loonkosten

Loonkosten

Voor 2019 werden de gemiddelde loonkosten per uur geraamd op 27,7 EUR in de EU 27 en op 31,4 EUR in de eurozone (EA 19). Dit gemiddelde maskeert echter aanzienlijke verschillen tussen de EU lidstaten. De loonkosten per uur lagen tussen 6,0 EUR in Bulgarije en 44,7 EUR in Denemarken (zie figuur 1); in Noorwegen was het gemiddelde zelfs nog hoger: 50,2 EUR.

Figuur 1: Schatting van de loonkosten per uur, 2019
(EUR)
Bron: Eurostat (lc_lci_lev)


Loonkosten bestaan uit loon- en salariskosten, vermeerderd met de indirecte loonkosten, zoals de door de werkgever af te dragen sociale premies. In 2019 bedroeg het aandeel van de indirecte loonkosten in de hele economie 25,1 % van de totale loonkosten in de EU 27, tegen 25,6 %) in de eurozone. Het aandeel van de indirecte loonkosten in de EU-lidstaten vertoonde ook aanzienlijke verschillen: het grootste aandeel van indirecte loonkosten werd waargenomen in Frankrijk (32,9 %), Zweden (32,2 %) en Italië (28,8 %), terwijl het kleinste aandeel werd waargenomen in Luxemburg (11,0 %), Malta (5,9 %) en Litouwen (5,3 %).

Brutosalaris/brutoloon

Mediaan inkomen

Het grootste deel van de loonkosten wordt gevormd door het brutoloon. In 2014 werd het hoogste mediane bruto-uurloon in euro’s gemeten in Denemarken (25,52 EUR), Ierland (20,16 EUR) en Zweden (18,46 EUR). Het laagste mediane bruto-uurloon in euro’s werd daarentegen gemeten in Litouwen (3,11 EUR), Roemenië (2,03 EUR) en Bulgarije (1,67 EUR). Met andere woorden: in de EU 27 was het hoogste nationale mediane bruto-uurloon in euro’s 15 keer zo hoog als het laagste; gecorrigeerd voor prijsniveaus (door omrekening naar koopkrachtstandaarden (PPS)) was het hoogste gemiddelde vijf keer zo hoog als het laagste gemiddelde, met Denemarken en Bulgarije opnieuw aan de uiteinden van het spectrum.

Figuur 2: Mediaan van het gemiddelde bruto-uurloon, alle werknemers
(zonder leerlingen), 2014
Bron: Eurostat (earn_ses_pub2s)


Laagbetaalde werknemers

Laagbetaalde werknemers worden gedefinieerd als die werknemers die twee derde of minder van het nationale mediane bruto-uurloon verdienen. In 2014 behoorde 17,2 % van de werknemers in de EU 28 tot de laagbetaalde werknemers (inclusief het Verenigd Koninkrijk; gegevens van de EU 27 ontbreken), terwijl hun aandeel in de eurozone 15,9 % bedroeg. Er was in 2014 een aanzienlijk verschil tussen de lidstaten van de EU 27 wat betreft het aandeel laagbetaalde werknemers: het hoogste aandeel werd geregistreerd in Letland (25,5 %), Roemenië (24,4 %) en Litouwen (24,0 %). Daarentegen was minder dan 10 % van de werknemers laagbetaald in Italië (9,4 %), Frankrijk (8,8 %), Denemarken (8,6 %), Finland (5,3 %), België (3,8 %) en Zweden (2,6 %).

Figuur 3: Laagbetaalde werknemers
(uitgezonderd leerlingen) die twee derde of minder van het mediane bruto-uurloon verdienen, 2014
(in % medewerkers)
Bron: Eurostat (earn_ses_pub1s)

Loonkloof tussen mannen en vrouwen

De ongecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen is een belangrijke indicator voor het meten van de verschillen tussen het gemiddelde loon van mannen en dat van vrouwen in de EU. In 2018 ontvingen vrouwen in de EU 27 als geheel gemiddeld 14,8 % minder loon dan mannen. In de eurozone was het verschil 15,9 %. De grootste loonkloven tussen mannen en vrouwen werden aangetroffen in Estland (22,7 %), Duitsland (20,9 %) en Tsjechië (20,1 %). De kleinste verschillen in gemiddelde beloning tussen mannen en vrouwen deden zich voor in Italië (5,0 %, gegevens 2017), Luxemburg (4,6 %) en Roemenië (3,0 %) – zie figuur 4.

Figuur 4: Ongecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen, 2018
(% verschil tussen gemiddeld bruto-uurloon van mannelijke en vrouwelijke werknemers, in % van brutoloon van mannen, niet gecorrigeerd)
Bron: Eurostat (earn_gr_gpgr2)


Verschillende factoren kunnen bijdragen aan deze loonverschillen tussen mannen en vrouwen, zoals: verschillen in participatiegraad van de arbeidskrachten, verschillen in de beroepen en activiteiten die vaak worden gedomineerd door mannen of door vrouwen, verschillen in de mate waarin mannen en vrouwen in deeltijd werken, en de houding van de HR afdelingen van particuliere en openbare organisaties ten aanzien van loopbaanontwikkeling en onbetaald verlof en/of zwangerschapsverlof. Bepaalde onderliggende factoren die de loonkloof tussen mannen en vrouwen in elk geval voor een deel kunnen verklaren, zijn sectorale en beroepssegregatie, onderwijs en opleiding, bewustmaking en transparantie, alsmede directe discriminatie. De loonkloof tussen mannen en vrouwen hangt ook samen met andere ongelijkheden, met name het feit dat vrouwen een onevenredig groot aandeel van de gezinstaken op zich nemen en de daarmee samenhangende problemen om werk en privéleven te combineren. Veel vrouwen werken in deeltijd of met atypische contracten: hoewel zij hierdoor in staat zijn op de arbeidsmarkt te blijven en tegelijkertijd hun gezinstaken uit te voeren, kan dit negatieve gevolgen hebben voor hun loon, loopbaanontwikkeling, promotiekansen en pensioenopbouw.

Nettoloon en belastingdruk

Alle gegevens zijn gebaseerd op een algemeen erkend model van de OESO, waar cijfers zijn verkregen uit nationale bronnen (zie voor meer details over het model de informatie op de website OESO – Benefits and wages).

Nettoloon

Informatie over het nettoloon vormt een aanvulling op de gegevens over het brutoloon met betrekking tot het besteedbare loon. Het besteedbare loon wordt verkregen door het brutoloon te verminderen met inkomstenbelasting en sociale premies ten laste van de werknemer en daarbij de gezinstoelagen (geldbedragen die worden uitgekeerd op basis van ten laste komende kinderen) voor huishoudens met kinderen op te tellen.

Het nettoloon van een alleenstaande die 100 % van het gemiddelde inkomen van een werknemer in het bedrijfsleven zonder kinderen verdient, varieerde in 2019 van 42 584 EUR in Luxemburg tot 6 030 EUR in Bulgarije. Dezelfde twee EU lidstaten hadden het hoogste (57 175 EUR) en het laagste (6 603 EUR) gemiddelde nettoloon voor een echtpaar met één kostwinner en twee kinderen (zie figuur 5).

Figuur 5: Nettojaarloon, 2019
(EUR)
Bron: Eurostat (earn_nt_net)


Voor een echtpaar waarvan beide partners werken (beiden verdienen het inkomen van een gemiddelde werknemer), werd in Luxemburg het hoogste nettojaarloon geregistreerd, namelijk 94 638 EUR voor een echtpaar met twee kinderen, en 87 024 EUR voor een echtpaar zonder kinderen. Bulgarije registreerde het laagste nettoloon van 12 102 EUR voor een echtpaar met twee kinderen en iets minder, namelijk 12 061 EUR, voor een echtpaar zonder kinderen.

Belastingdruk

Indicatoren voor belastingtarieven (belastingwig op loonkosten, werkloosheidsval en lagelonenval) zijn bedoeld om de aantrekkelijkheid van werk in de gaten te houden. Figuur 6 bevat deze indicatoren voor een dergelijke laagverdiener met een loon van twee derde (67 % om precies te zijn) van het gemiddelde loon van een werknemer in het bedrijfsleven (NACE Rev. 2, secties B tot en met N) en die een alleenstaande zonder kinderen is.

De eerste indicator, belastingwig op loonkosten, meet de druk van belastingen en sociale premies ten opzichte van de loonkosten. Deze indicator wordt gedefinieerd als de inkomstenbelasting op het brutoloon plus de sociale premies ten laste van de werknemer en de werkgever, uitgedrukt als een percentage van de totale loonkosten. Deze belastingwig voor de EU 27 bedroeg in 2019 39,5 % (40,1 % voor de eurozone). In 2019 werden de hoogste belastingwiggen op de lonen van laagbetaalde werknemers geregistreerd in België (45,4 %), Duitsland (45,2 %) en Hongarije (44,6 %) en de laagste in Malta (27,4 %), Ierland (24,6 %) en Cyprus (18,1 %).

Figuur 6: Indicatoren voor belastingtarieven voor laagbetaalden – alleenstaande zonder kinderen, 2019
(%)
Bron: Eurostat (earn_nt_taxwedge), (earn_nt_unemtrp) en (earn_nt_lowwtrp)


De tweede indicator, de werkloosheidsval, meet welk percentage van de toename van het brutoloon wordt “wegbelast” door hogere belastingen en socialezekerheidsbijdragen van de werknemer en door het wegvallen van de werkloosheidsuitkering en andere uitkeringen wanneer een werkloze weer aan het werk gaat. In 2019 bedroeg de werkloosheidsval 74,4 % in de EU 27 (74,5 % voor de eurozone). De hoogste percentages werden waargenomen in België (93,1 %), Luxemburg (90,9 %) en Denemarken (88,9 %), en de laagste in Slowakije (46,4 %), Griekenland (34,6 %) en Estland (32,2 %).

De derde indicator, de lagelonenval, meet welk percentage van de toename van het brutoloon wordt “wegbelast” door het gecombineerde effect van inkomstenbelasting, sociale premies en het wegvallen van andere uitkeringen wanneer het brutoloon stijgt van 33 % tot 67 % van het gemiddelde loon van een werknemer. In 2019 werd er een lagelonenval van 39,3 % geregistreerd in de EU 27 (41,1 % voor de eurozone), met wederom de hoogste percentages in België (60,4 %), Luxemburg (50,6 %) en Denemarken (50,2 %) en de laagste in Bulgarije (22,4 %), Estland (21,0 %) en Cyprus (8,3 %).

Brongegevens voor tabellen en grafieken

Gegevensbronnen

Loonkosten

De loonkosten omvatten de beloning van werknemers (waaronder salaris, loon in geld en in natura, en sociale premies ten laste van de werkgever), kosten voor beroepsopleiding en andere uitgaven (zoals wervingskosten, uitgaven voor werkkleding en de als loonkosten beschouwde werkgelegenheidsbelasting, verminderd met eventueel ontvangen subsidies). Deze componenten van de loonkosten en de elementen daarvan worden gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1737/2005 van 21 oktober 2005.

De statistieken van de loonkosten vormen een hiërarchisch systeem van meerjarige, jaarlijkse en driemaandelijkse statistieken, ontworpen om een omvattend en gedetailleerd beeld te presenteren van het niveau, de structuur en de kortetermijnontwikkeling van de loonkosten in de verschillende economische sectoren van de lidstaten van de Europese Unie en bepaalde andere landen. Alle statistische gegevens zijn gebaseerd op een geharmoniseerde definitie van de loonkosten. De niveaus van de loonkosten zijn gebaseerd op de meest recente loonkostenenquête (momenteel 2016) en een extrapolatie op basis van de kwartaalloonkostenindex. De loonkostenenquête is een vierjaarlijkse enquête waarmee heel gedetailleerd informatie over loonkostenniveaus wordt verzameld. Om extrapolatie met de loonkostenindex mogelijk te maken, worden alleen gegevens op geaggregeerd niveau gebruikt. De kwartaalloonkostenindex (een Euro-indicator) meet de kostendruk die voortvloeit uit de productiefactor “arbeid”. De gegevens in de loonkostenindex-verzameling hebben betrekking op de totale gemiddelde uurloonkosten en op twee loonkostencategorieën: lonen en salarissen; sociale premies ten laste van de werkgever, vermeerderd met betaalde belastingen en verminderd met door de werkgever ontvangen subsidies. Er zijn gegevens beschikbaar voor EU-aggregaten (EU en eurozone) en EU-lidstaten voor een aggregaat dat de industrie, de bouw en de dienstensector bestrijkt (met uitzondering van openbaar bestuur, defensie, verplichte sociale zekerheid) zoals bedoeld in de secties B tot en met N en P tot en met S van NACE Rev. 2 (de gegevens worden ook opgesplitst naar economische activiteit), gecorrigeerd voor verschillen in aantallen werkdagen en seizoensinvloeden.

Brutosalaris/brutoloon

De belangrijkste definities van loon worden gegeven in Verordening (EG) nr. 1738/2005 van 21 oktober 2005. De gegevens zijn afkomstig van de vierjaarlijkse loonstructuurenquête (SES); de meest recente gegevens dateren van oktober 2014. Het brutoloon omvat de geldelijke beloning die rechtstreeks door de werkgever wordt betaald vóór belastingen en vóór sociale premies ten laste van de werknemer die door de werkgever worden ingehouden. De gegevens omvatten alle bonussen, ongeacht of deze regelmatig worden betaald (zoals een dertiende of veertiende maand, vakantiegeld, winstdelingen, vergoedingen voor niet-opgenomen verlof, incidentele provisies enz.).

Gegevens over de mediaanlonen zijn gebaseerd op de bruto-uurlonen van alle werknemers (in voltijd en in deeltijd, met uitzondering van leerlingen) in ondernemingen met tien of meer werknemers, en in alle sectoren van de economie, met uitzondering van de landbouw, visserij, openbaar bestuur en de extraterritoriale organisaties, particuliere huishoudens. Het mediaanloon wordt zodanig berekend dat de ene helft van de populatie minder en de andere helft meer dan het mediaanloon verdient.

Loonkloof tussen mannen en vrouwen

De loonkloof tussen mannen en vrouwen, in niet-gecorrigeerde vorm, wordt gedefinieerd als het verschil tussen de gemiddelde bruto-uurlonen van mannelijke en vrouwelijke werknemers in loondienst, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde bruto-uurlonen van mannelijke werknemers in loondienst. De methode voor het opstellen van deze indicator wordt getoetst aan de hand van gegevens van de loonstructuurenquête (SES), die elke vier jaar wordt herzien op het moment dat er nieuwe SES-gegevens beschikbaar komen.

Volgens de gebruikte methode omvat de indicator voor de niet-gecorrigeerde loonkloof tussen mannen en vrouwen alle werknemers (zonder beperkingen voor leeftijd en gewerkte uren) van ondernemingen (met ten minste tien werknemers) in de industrie, de bouwsector en de dienstensector (zoals vervat in secties B tot en met S, met uitzondering van O, van NACE Rev. 2). Sommige landen verstrekken ook informatie over NACE Rev. 2, sectie O (openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen), maar dit is niet verplicht. Er is ook informatie beschikbaar met een analyse van de werktijd (fulltime werk of deeltijdwerk) tussen de publieke en private sector op basis van leeftijd van werknemers.

Nettoloon en belastingdruk

Het nettoloon wordt afgeleid van het brutoloon en bestaat uit dat deel van de beloning dat werknemers daadwerkelijk kunnen behouden om uit te geven of te sparen. In vergelijking met het brutoloon omvat het nettoloon geen sociale premies en belastingen, maar wel kinderbijslag en andere gezinsbijslagen.

De werkloosheidsval wordt gedefinieerd als het verschil tussen de toename van het brutoloon en de stijging van het netto-inkomen bij de overgang van werkloosheid naar werk, uitgedrukt als een percentage van het brutoloon.

Context

De structuur en de ontwikkeling van de loonkosten en de lonen zijn belangrijke kenmerken van elke arbeidsmarkt en geven het arbeidsaanbod van personen en de arbeidsvraag van ondernemingen weer.

De EU streeft naar bevordering van gelijke kansen door de loonkloof tussen mannen en vrouwen geleidelijk te verkleinen. In artikel 157, lid 1, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) is het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid vastgelegd, en artikel 157, lid 3, verschaft de rechtsgrondslag voor wetgeving op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de werkgelegenheid. In maart 2020 heeft de Europese Commissie de strategie voor gendergelijkheid 2020 2025 goedgekeurd. Naast andere gebieden heeft deze betrekking op de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen:

“Het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid is sinds 1957 in de Verdragen verankerd en in het EU recht vertaald. Het zorgt ervoor dat er in het geval van discriminatie rechtsmiddelen voorhanden zijn. Toch verdienen vrouwen gemiddeld nog steeds minder dan mannen. De tijdens het leven opgebouwde arbeidsparticipatiekloof en loonverschillen tussen mannen en vrouwen leiden tot een nog grotere pensioenkloof, waardoor oudere vrouwen meer risico lopen op armoede dan oudere mannen. Om de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken, moeten alle onderliggende oorzaken worden aangepakt, waaronder de lagere participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt, onzichtbaar en onbetaald werk, het feit dat vrouwen vaker deeltijds werken en hun loopbaan vaker onderbreken, alsook verticale en horizontale segregatie op basis van genderstereotypen en discriminatie. Wanneer informatie over beloningsniveaus beschikbaar is, is het gemakkelijker om kloven en discriminatie op te sporen. Door een gebrek aan transparantie weten veel vrouwen niet dat zij onderbetaald worden of kunnen zij dat niet bewijzen. Eind 2020 zal de Commissie voorstellen indienen voor bindende maatregelen op het gebied van loontransparantie.”

Direct access to

Other articles
Tables
Database
Dedicated section
Publications
Methodology
Visualisations




<maintables>

Gender pay gap in unadjusted form (tsdsc340)
Labour cost index by NACE Rev. 2 (teilm100)
Labour cost index by NACE Rev. 2 - percentage change Q/Q-1 (teilm120)
Labour cost index by NACE Rev. 2 - percentage change Q/Q-4 (teilm130)
Labour cost index by NACE Rev. 2 - Index (2012=100) (teilm140)

<maintables>

<database>

<database>

<methodology>

<methodology>